Column Karel N.L. Grazell

Terug naar de vorige pagina <<

 

 

index columns

 

Racefiets. Kunstwerk. Meditatie.

In mijn jonge volwasjaren waren het barre woontijden. De jaren vijftig boden me een hele tijd alleen maar kamertjes die uitermate klein waren. De schrijver Max de Jong klaagde dat zijn kamer (in de Vrijheidslaan? zie z’n legendarische ‘Heet van de naald’) gemeubileerd was met de levensopvatting van z’n hospita. Mijn kamertjes hadden daar geen ruimte voor: gewoon een bed, een stoel (daar konden m’n boeken en m’n kleren op), soms een wasbak. maar nooit een asbak, nooit ook een kachel, klaar. En 5 gulden in de week. Schoonmaken? Vergeet het maar. Lakens verversen? Vergeet het maar.
Ik had geen racefiets naast m’n bed kunnen zetten. Er was teveel krap: de ruimte, m’n inkomen, De tweede helft van de jaren vijftig ging het beter. De schrijfmarkt bood me leukere inkomsten, en op een gegeven moment ging ik zelfs gemeubileerd wonen aan een gracht. Maar… pas op m’n 32e kreeg ik m’n eerste woonvergunning (moest ik trouwens van de betrokken ambtenaren formeel voor in ondertrouw).
Sinds die tijd ging het goed met m’n wonen en m’n inkomsten. Maar lange tijd dacht ik toch niet aan een racefiets naast m’n bed.
Ik woonde in maisonettes, in een doorzonwoning met verzopen tuin, in de helft van twee onder één kap, op flats en andersoortige etages: m’n gezin en ik hèbben wat verhuisd vanwege m’n werk.
Ik had natuurlijk een fiets, maar een alledaagse. Het enige dat ik in de sfeer van een racefiets bezat, waren twee boekjes. En wat voor boekjes. Eerst van de onvolprezen naoorlogse schrijver J.J. Klant over de renners – een schitterende werkje. En later de renner van Tim Krabbé: hoe spannend!
Maar tenslotte was het zover. Er stond een heuse goudgelakte Motobécane naast m’n bed eh ons bed in een Roerstraatse slaapkamer.. ’s Nachts als ik wakker werd, deed ik wat licht aan en keel naar die fiets. Prachtig. Prachtig! ’n Kunstwerk. Zeker drie, vier keer in de week droeg ik hem de trappen af van m’n Rivierenbuurtse woning. Want het was niet zomaar een kunstwerk. Je kon er op rijden ook. En dat deed ik dan: naar Marken, op de dijk vechten tegen de IJsselmeerse wind. Of ‘even’ rond de Westeinder. Of ik reed ermee naar kantoor (door het Vondelpark was wel wat gevaarlijk met al die honden en mensen) en zette ‘m tegen m’n witte bureau.
Op m’n Motobécane rijden was fijn. Maar ik merkte ‘m vaak niet: het was mediteren. In een eigenlijk heel natuurlijke houding in de beugel hangen en vooral naar de weg kijken: steentjes, scherfjes vermijden. Mediteren. In de slaapkamer zag ik ‘m pas echt.
In de stad rijden had één probleem. De dérailleur. Dan moest ik ineens stoppen bij een kruispunt van verkeerslichten (dat heel misschien nog wel ooit door m’n vader was ‘ontworpen’). En dan stond je daar: je ketting op een totaal verkeerd tandwiel. En je kon niet dérailleren naar een ander. Als je dan wegreed, deed je dat veel te groot. En niet teveel stoempen, want dan had je kans dat je ketting brak.
Op een zondagmorgen reed ik in het stille Zuid: iedereen was naar de kerk of deed onder de uitslaaplakens alsof. En toen er een verkeerslicht tartend op rood sprong, reed ik door. Meteen hoorde ik een motor naast me. Politie. De man riep me: u riidt door rood, meneer. Ik keek ‘m even aan, zei toen: tsja. Z’n ogen verbijsterden even, toen lachten ze wat. Hij haalde z’n schouder op, zei luid: tsja, en gaf z’n motor de sporen tot ver voorbij de maximumsnelheid.
In die jaren kwam een neef me onverwacht opzoeken in m’n Roerstraatse woning. Ik had ‘m jaren niet gezien.
Ik vroeg: wat doe je daar in het zuiden?
Ik zorg voor de fietspaden, ik ontwerp ze.
En hoe maak je ze dan?
Nou, met mooie siertegels en zo, als het budget het toestaat.
Heb je wel eens op een racefiets gezeten, vroeg ik.
Nee, nooit.
Doe dat eens, op die siertegels. En dan hard rijden. En na afloop aan je nieren vragen hoe ze het vonden? Als ze tenminste niet uit je lijf zijn gerammeld.
Ik dacht vandaag aan dit alles, toen ik door de groene bladertunnel van die prachtige Van Nijenrodeweg naar m’n cardioloog fietste met m’n 82 jaar op het zadel. Een lange baan van tegels. Met ribbeltjes hier, soms een losse tegel daar, een opstekende rand of een losse tegel die een gat verborg. Niet zoveel, maar toch. Gelukkig reed ik op een gewone fiets en wist ook die nare onregelmatigheden te vermijden. Op een racefiets zouden zulke gaten je een dure velg kosten.

O nee, ik reed dus niet op een racefiets. Daar voel ik me te oud voor. En wat m’n slaapkamer als mogelijke expositieruimte betreft: sinds ik langgeleden gescheiden ben, woon ik weer klein.

Karel N.L. Grazell
Amsterdamse stadsdichter uit Zuid

4 juni 2010

 

 

Terug naar de vorige pagina <<