Ingezonden bijdrage van Effie Ketwaru

Terug naar de vorige pagina <<

 

index ingezonden

Suriname

Pagina van Effie Ketwaru

 

  

omhoog  JEUGD IN DE ROERSTRAAT

 
‘Zullen wij vriendjes worden?’
‘Ja, da’s goed’, antwoordde ik, me schrap zettend voor het vervolg.
‘Maar hoe heet je eigenlijk?’
Daar had je het.
Ja, de meeste jongens wilden wel vriendjes met me worden. Je had toen nog geen alletonenprobleem in het monotone Nederland. Maar hoe heet je eigenlijk?
In 1964 emigreerden mijn ouders naar Nederland. Het eerste kwartaal van de vierde klas deed ik in Suriname, het tweede kwartaal op de Bos en Lommerschool (Amsterdam West) en het derde kwartaal op de Vondelschool. Ja, maar hoe heet je nou?


Vaardigheidsdiploma van het Vakantiecomité dat de sportactiviteiten in de Rai organiseerde

Mijn naam vormde een probleem, dat had ik in Amsterdam West reeds ervaren: ‘Wat zeg je? Zeg het nog een keer. Hoe?’ Daar kreeg ik in de Roerstraat schoon genoeg van en toen een jongetje weer eens naar me toe kwam met de bekende vraag stelde ik me spontaan als 'Bram' voor. 'Bram' heette ik dus voortaan, een prima monotone naam, al zeg ik het zelf. Maar al gauw kregen de bovenbuurjongens (Aart en Rini Sminia) door dat mijn ouders mij 'Boy' noemden, een bekende roepnaam in Suriname. En al gauw ging ik in de Roerstraat met deze naam door het leven: Boy. 'Oewoi, oewoi', gilden de vrienden buiten op straat. En als niemand op deze roep van de vriendenkring reageerde, werd er aangebeld: 'Dag mevrouw, mag Boy buiten komen spelen?'
Voetballen was onze passie. Na schooltijd, op het schoolpleintje van de Mariaschool in de Roerstraat, voetballen op het pleintje van de Vondelschool voordat de school begon, in de pauze, en om één uur weer (veel te vroeg dus want de school begon pas om kwart voor twee) naar school om te voetballen. Op de Vondelschool deden we dat altijd met een tennisballetje. Een echte voetbal was te opzichtig. Een tennisballetje kon de schoolleiding nog door de vingers zien. In de zomer voetbalden we op ons pleintje aan de Roerstraat zelfs tot half tien, tien uur. Onnoemelijk veel ijsjes aten we bij Vork. We kochten altijd waterijsjes (‘raketten’) die we zittend tegen de muur vlakbij de groentenhandel verorberden, napuffend van het voetballen op het pleintje.

Maar in de zomer was er een extra attractie: de Rai. 's Morgens vroeg op, verzamelen en naar de Oude Rai lopen. Sporten - wat was het altijd warm daar - en terug tegen twaalf uur. Daarna in de voormiddag weer naar de Rai, sporten (veel zaalvoetbal, zaalhockey en badminton) en naar huis. Tegen zes uur, na het avondeten, waren we weer buiten om te voetballen. In het weekend trokken we er op de fiets met boterhammen en zwembroekje gezamenlijk op uit: zwemmen, voetballen en klaverjassen (kraken) in het Amsterdamse Bos.
Maar de Oude Rai kreeg al gauw concurrentie van de Nieuwe Rai. De Nieuwe was echter alleen bestemd voor kinderen vanaf dertien jaar. Wat nu? Wij waren allemaal te jong (rond elf jaar) en dat zagen de twee ‘suppoosten’ bij de ingang meteen. Maar de Nieuwe Rai was niet alleen nieuw, hij had ook talrijke attracties die de Oude Rai niet had: de Nieuwe was veel groter, lichter en koeler en er waren van die fantastische fietsen. Dat waren een soort hometrainers waar je je te pletter op reed maar hoe harder je trapte hoe harder er een corresponderend mannetje van karton op een minifietsbaan 'meereed' zodat je duidelijk kon zien wie echt hard trapte. Dat was iets fantastisch want fietsen (de Tour de France met Jan Janssen volgden we altijd live op de radio met Theo-Hi-Ha-Koomen die ons extra inspireerde) was die tijd heel populair.
Elke morgen was het weer heel spannend. Dan stond er een hele haag van jongens gereed om de ingang van de Nieuwe Rai te bestormen. De oudere jongens haastten zich altijd naar binnen maar hun haast was niets vergeleken bij het kabaal dat wij (de ‘illegale’ jongens) trapten. We liepen chaotisch heen en weer en sprintten dan - als de ogen van de suppoosten verward links en rechts vlogen, snel langs de suppoosten heen. Dit vond ik altijd heel spannend en soms nog leuker dan alle attracties van de nieuwe Rai zelf.

Met de ouderen uit de buurt bemoeiden wij nooit. Of zij moesten met ons bemoeien. Zoals de bejaarde mevrouw Schenstok die vlakbij de manufacturenzaak Van de Linde en de brillenzaak   woonde, recht tegenover de groentenhandel van Vork. Die mevrouw Schenstok, daar was ik wel een beetje bang voor. Angst en nieuwsgierigheid, vermengd met een beetje medelijden. Vaak stuurde mijn vader mij, een broekie van tien, om een pakje Caballero bij de sigarenhandelaar om de hoek in de Maasstraat te kopen. Prompt stond Schenstok in haar eeuwige donkerblauwe winterjas mij op te wachten. Ze zat altijd voor haar raam. Als ze een bekende zag, deed ze de deur open en maakte een praatje. Ook met mij. Maar ik voelde me als Klein Duimpje bij de grote boze heks. Tegelijkertijd had ik medelijden met haar: dat zo’n oude vrouw zo alleen woonde. Dan lonkte ze me met een snoepje – ‘ik heb lekkere spekkies en zuurtjes!’ - naar binnen. Die snoepjes interesseerden mij eigenlijk niet. Ik was nieuwsgierig naar alle schatten van het huis maar eenmaal binnen was ik altijd een beetje beangst: het was heel erg donker binnen met veel zware, houten meubels en kasten die overal in het huis stonden. Maar dan babbelden we wat. Ze had al gauw door dat ik dol op lezen was en eens heeft ze me zelfs een boekje kado gegeven.
En wanneer ik weer eens pas na drie kwartier van mijn sigarettenboodschap terug was, keek mijn vader me vragend aan.
‘Mevrouw Schenstok’, mompelde ik dan.
Mijn vader lachte en wisselde een blik met mijn moeder. “Schenstok’, mompelde hij.
Ze kenden haar, iedereen kende haar.

Jaren later, een eeuwigheid en duizenden kilometers van de Roerstraat, vroegen enkele Guyanese vrienden van mij (ook Suriname kent alletonen) me hoe ik nou precies – ‘say it again?’ - heette.
Vermoeid zuchtte ik: ‘Andy, my name is Andy’.


omhoog  DE VOETBALLERS VAN DE ROERSTRAAT

Ik was net negen jaar oud toen ik in de paasvakantie van 1965 in de Roerstraat (74 II) kwam wonen. Na drie maanden in Amsterdam West (James Rosskade) en daarvoor Suriname – was de Rivierenbuurt een verademing. Reeds als kleine jongen voelde ik aan dat de buurt met de vele beklinkerde straten en de talrijke bomen en plantsoenen, een schoonheid kende die ik waarschijnlijk pas veel later echt zou weten te waarderen.
De jongens uit de straat (Aart en Rini Sminia, Fred Hoeboer, Peter Bakker, Frits Hirschstein, Gert, de broers Mooij, de broers Geur en enkele anderen) verzamelden zich elke namiddag op het schoolplein van de Mariaschool. De leider van ons groepje was Aart Sminia. Hij had een natuurlijk overwicht op de jongeren. Zijn jongere broertje heette Rini en ik trok veel met hem op omdat we dezelfde leeftijd hadden. Het gezin Sminia kwam oorspronkelijk uit Groningen. Het was een gereformeerd gezin waar de zondag geheiligd werd. Dat betekende vooral dat er niet gevoetbald mocht worden. De broers liepen dan keurig op het pleintje rond in een grijsblauw pak met zeer kort geknipt haar en wij hingen er zo’n beetje bij. Als zij niet meevoetbalden, ontbrak er iets aan het spel. Pas toen ze naar de middelbare school gingen, vierden hun ouders de teugels. De Sminia’s mochten nu zelf bepalen hoe ze erbij liepen. Van de weeromstuit lieten ze hun haar tot op hun schouders groeien en op zondag werd er voortaan fanatiek gevoetbald want er moest heel wat schade ingehaald worden.

De eerste twee jaar voetbalden we in de zomer nog op het plantsoen voor de school. Maar de lol ging er al heel gauw van af want de hondenpoep was uiteindelijk niet meer te stuiten. In het begin ‘ontdrolden’ we het grasveldje nog maar de hondenplaag nam zulke groteske vormen aan dat we het plantsoen overlieten aan de jongere jongens en het schoolplein van de Mariaschool na schooltijd permanent overnamen. Deze school had een meisjesafdeling en jongensafdeling die Theodorusschool heette. De school had voor de jongens en de meisjes een aparte ingang die twintig meter van elkaar gescheiden waren. Vlak voor elke ingang bevond zich een lantaarnpaal. Zo stonden er twee lantaarnpalen en een zo’n paal was een goal. Je mocht op de hele lengte van de lantaarnpaal schieten dus ook al ging je ervoor staan om de paal te bewaken, als je tegenstander behendig was, wipte hij de bal over je hoofd heen tegen de paal aan.


Bij het grasveld voor de school in de Roerstraat

Een probleempje was echter dat een van de lantaarnpalen (waar de school een hoek met de huizen vormde), dicht bij de woonhuizen stond. Een ferme, verkeerde knal tegen de bal en een ruit vloog aan diggelen. Keurige jongens die we waren – en allemaal half gereformeerd – meldden de schuldigen zich altijd bij het slachtoffer aan. En onze ouders? Die waren misschien zo onder de indruk van onze eerlijkheid dat een echte straf vaak uitbleef. Keurige jongens, zelfs zo keurig dat we elk jaar op 4 mei ons voetbalspel stilzetten om de een minuut stilte in acht te nemen, al ‘leefde’ de oorlog helemaal niet bij ons. Wij waren de nieuwe generatie.
Het voetballen bij de Mariaschool kwam geleidelijk aan tot een einde toen enkele jongens de leeftijd van dertien jaar bereikten. Ze mochten nu een krantenwijkje lopen. In de winter kon er reeds amper gevoetbald worden omdat het zo vroeg donker werd en toen de jongens met hun krantenwijk (tussen half vijf en half zes) begonnen, was het voetballen helemaal uitgesloten. Maar we zaten inmiddels wel allemaal op een voetbalclub.
De meeste jongens waren reeds sedert hun tiende lid van een voetbalclub. Het merkwaardige was dat we allemaal bij verschillende clubs voetbalden. De Sminia’s zaten in verband met het zondagsverbod op een zaterdagclub en ik zat met een van de jongens op JOS. In de winter fietste ik twee maal per week tegen 18.00 kleumend naar het JOS-terrein achter het Amstelstation om op het bevroren trainingsveld (drie kwartier trainen en tien minuutjes een partijtje voetballen) rond te hannesen. We waren allemaal goeie voetballers, maar niet erg ambitieus. Hoewel we in elke jeugdafdeling in het eerste terechtkwamen (C1, B1, A1), hadden we geen zin in een voetbalcarrière, hoe raar dat ook mag klinken voor zulke fanatieke voetballers. Toen we dan ook de seniorenleeftijd (achttien) bereikten en we allemaal door onze trainers op het matje werden geroepen, ‘jongens, niet meer roken, drie maal in de week trainen, vroeg naar bed’, staken we onze koppen bij elkaar en besloten we als een groep naar een club te gaan. Die club werd RKAVIC in Amstelveen. We vormden het laagste seniorenelftal (het dertiende!) en wonnen elke wedstrijd met een nulletje of acht.
Niet eerlijk eigenlijk maar we voetbalden altijd bewust met een handicap: vrijdag- en zaterdagavond drinken op het Leidseplein tot drie, vier uur in de ochtend – soms gingen we in een ruk door naar het voetbalveld – en dan zondagmorgen weer in de voetbalkantine terwijl de tegenstander zich reeds op het veld warmliep… Toch waren wij het enige elftal van RKAVIC dat kampioen werd.


omhoog  SCHENSTOK REVISITED

In mijn vorig stukje ‘Jeugd in de Roerstraat’ schreef ik over mevrouw Schenstok. Dat vrijwel iedereen van de Roerstraat – zeker de mensen die in de Maasstraat hun inkopen deden – haar kenden, is een feit.
Mevrouw Schenstok, Höweler heette ze van haar meisjesnaam, was een bekende van onze familie. Mijn moeder kwam haar altijd tegen wanneer zij m’n zusje naar de kleuterschool in de Dintelstraat bracht. Schenstok hield mijn moeder dan altijd even staande om een praatje met haar te maken en over het haar van Nadia – zo heet mijn zusje – te strijken. Het duurde niet lang of mevrouw Schenstok wierp zich op als de ongenodigde beschermster van mijn moeder. Zodra ze maar even mijn moeder zag, moest ze een praatje maken. Dan informeerde ze naar de gezondheid van de kinderen, gaf ze tips over allerlei praktische huishoudelijke problemen en ook adviezen hoe ze met ‘de Nederlanders’ om moest gaan. Eens werd mijn moeder op straat aangesproken door Jehova’s getuigen. Schenstok stormde de deur uit en snauwde de verbouwereerde gelovigen toe: Zien jullie niet dat deze mevrouw haast heeft? Ze heeft een baby die thuis op haar wacht. Laat die vrouw toch met rust!


Nadia op de speelplaats van de Roerstraat. Op de achtergrond de kat-in-de-zak Opel die vader in de garagehandel verderop in de straat had gekocht. Het was zijn tweede mislukte aankoop. Een half jaar later nam hij een wijs besluit en kocht hij een (nieuwe) Simca. Links op de foto Effie bij het rek.

Schenstok’s bemoeienis met het wel en wee van mijn moeder ging zelfs zover dat ze haar naar de wasserette naast de bloemenwinkel Rivièra, volgde om erop toe te zien dat alles vlot verliep. Wanneer het allemaal te langzaam ging en er te veel klanten waren, drong Schenstok met mijn moeder voor. Haar standaardexcuus was dat deze mevrouw echt geen tijd had te verliezen want haar babytje wachtte thuis op haar. ‘Wilt u haar dus alstublieft voor laten gaan?’ Niemand durfde Schenstok tegen te spreken.
Mijn moeder liet zich de bemoeienis van Schenstok welgevallen. Het was onschuldig vond ze. Het was een oude vrouw die om aandacht verlegen zat en ja, als ze wilde helpen mocht ze helpen zolang ze niet te opdringerig werd. Het bedroefde mijn moeder wel dat de buurt zo minachtend over mevrouw Schenstok deed. Ze werd gezien als een soort kinderlokster en ze werd vaak door kinderen uitgelachen en soms zelfs uitgejouwd.

Nadia had geen enkele moeite met mevrouw Schenstok. Reeds als kleuter was zij dol op planten en bloemen. Mevrouw Schenstok nodigde haar vaak uit bij haar thuis en dan mocht zij in haar kruidentuin komen. Schenstok vertelde dan honderduit over de voordelen van de geneeskrachtige planten en kruiden in haar tuintje. Met Sinterklaas nodigde ze Nadia speciaal uit om een surprise te komen halen en het kontakt tussen Schenstok met mijn moeder en Nadia werd zelfs zo goed dat ze wel eens bij ons thuis kwam om te babbelen.
Nadia verloor echter toen ze naar de Lagere School ging, haar belangstelling voor Schenstok. Een grote rol speelde hierbij dat Schenstok haar altijd allerlei ‘lekkers’ gaf. Dat lekkers bestond voor Schenstok vaak uit gortenpap, havermout en rijstebrij. Nadia durfde geen ‘nee’ te zeggen en de enige manier om al dat lekkers te laten staan, was om met een grote boog (aan de overkant bij Vork) langs Schenstok’s huis te gaan.

Effie Ketwaru - 25 augustus 2006

E-mail: eketwaru@hotmail.com


omhoog  ONS DOMEIN

'Breed!' riep Barend naar Aart.
'Hier!'
'Auw' gilde Rini die door de vaart van Barend bijna omver werd gelopen.
'Ouwe zak!
Barend grijnsde en maakte van de pauze gebruik om de bal richting Frits te knallen. Rini masseerde z'n linker dijbeen. Hij grimaste terwijl hij over z'n been wreef. Aart kneep zijn ogen dicht tegen de zon en tuurde naar z'n broertje. Zou Rini werkelijk pijn hebben? Rini kon altijd goed acteren...


Roerstraat

Ouwe zakken waren we, maar aardige ouwe zakken op die zonnige zaterdagmiddag, 20 oktober 2007. Niemand had gedacht dat Frits met een bal zou komen aanfietsen, en dan nog wel helemaal van Abcoude. Maar als er een bal was, diende er gevoetbald te worden, al was het nu veertig jaar later. We hadden op het pleintje van de Roerstraat afgesproken omdat een ieder inmiddels elders woonde. Het pleintje was veranderd. Het vrije en losse van vroeger, de rozenbottelstruiken, jonge bomen, hondenpoep en scheef staande tegels, was verdwenen. Een deel van het schoolterrein en het grasveld was in bezit genomen door een kraakhelder wiskundig aangelegd basketbalveld. Alleen de lantaarnpalen en de ruiten van de huizen die het jaren geleden bij het voetballen moesten ontgelden, leken onveranderd.


Frits pompt

Frits pompte de bal op en blies tegelijkertijd weer leven in ons verleden: 'Was er niet een sportzaak in de Maasstraat waar we onze spullen kochten?' 'Klotz!' riep Peter. 'Dat was echt een leuke winkel.' 'Duur man!' riep iemand. 'Gaan we ook poten?' vroeg Barend die er wel zin in bleek te hebben en hij klampte meteen Rini aan. Hij begon met Rini te poten wie de eerste keus bij het samenstellen van zijn 'team' mocht maken. Het poten verliep als een alcoholtest. Rini noch Barend konden een rechte lijn houden tot grote hilariteit van de jongens.
Deze middag waren we weer jongens.


paal en ruiten

Het voetballen ging in het begin met veel kraken en steunen gepaard maar na een kwartiertje hadden we het ritme weer te pakken. We bleken het toch niet helemaal verleerd te hebben en al gauw kwamen onze persoonlijke karakteristieken weer tot uiting in het spel: Aart zoals altijd heel behoedzaam en degelijk, het zekere voor het onzekere nemend. Rini probeerde weer met heel originele invallen zijn tegenstander in de maling te nemen terwijl Frits meer voor het spectaculaire en de show ging. Peter en Barend, ook twee broers, hadden zoals gewoonlijk moeite om hun ideeën op de bal over te brengen. Peter wilde het juiste maar had pech en raakte de bal telkens iets te hard of te zacht terwijl Barend als vanouds alles en iedereen aanviel. Voor hem was de bal een hond met rabiës die het liefst hard en snel weggetrapt moest worden. En wee degene die tussen hem en de bal stond.


Poten

Het moet achteraf een merkwaardig gezicht voor de buurtbewoners zijn geweest: zes oude mannen - out of no-where - die op deze zonnige middag heel gedreven achter een bal aanhobbelden. Na ruim een uur hielden we het voor gezien. Rini bleek in zijn frivoliteit een dijspier verrekt te hebben maar had strompelend doorgespeeld.
'Gaan we iets bij Vork halen?'
'IJsjes?'


Peter trapt

Er werd gelachen. Frits liep met Aart naar Vork en even later waren ze terug met wat dorstlessers. Na een kwartiertje besloten we op te breken. We gingen op zoek naar een café met een biljart. Iemand wist er wel een op de Ceintuurbaan.


dijbeen

We liepen via de de Maas- en de Van der Helststraat, worstelend met herinneringen die opborrelden en soms als geisers omhoog spoten. We verbaasden ons over de hoge appartementenprijzen op de biljetten op enkele gevels en winkelruiten. Koopflats - vreemdelingen! - in ons domein? En waar was die drogisterij gebleven? Gelukkig was er nog altijd Oase. En de sigarenboer was er ook nog. Is dat het Okurahotel? Weten jullie nog, de Ouwe Rai...
De twintig minuten naar het cafeetje - stilstaand, wijzend, verwonderend - waren in een zucht voorbij.


dorstlessers

Het was een echt buurtcafé, donker, druk en volgepropt met allerlei gezellige onzin. Het biljart bleek echter bezet te zijn. Niet getreurd, de speelkaarten werden tevoorschijn gehaald, wat waren de regels voor het kraken ook alweer, en de puntentelling, hoe was die? Wie lust er een tosti? We hadden allemaal honger.
Opeens was er een ongewone bedrijvigheid bij de biljarttafel. Keu's werden opgeborgen, zeil over de tafel, een man ging op het biljart staan, lampen omhoog en projectiescherm omlaag. Even later konden we genieten van Ajax, live via tv op het filmdoek.
Onze middag kon werkelijk niet meer stuk. En zeker niet nadat een oudere man - een nog oudere zak dan ons waardoor we nu even ook echt ‘jong’ waren – na de wedstrijd aanschoof en wat kaarttrucjes begon te demonstreren.


Cafe

Tegen tienen liet de honger zich niet meer onderdrukken door bier en tosti's van onduidelijke herkomst. We rekenden af en strompelden naar buiten. De ongebruikelijke voetbalmiddag gevolgd door het lange zitten en de avondkilte deden zich nu echt gelden. We gingen op zoek naar een broodjeszaak.


Een tweede voor Barend

Kleumend liepen we heen en weer door de Ceintuurbaan. We vonden een broodjeszaak maar die was al dicht. Zaterdagavond op de Ceintuurbaan. En niet eens een simpele snackbar! Gelukkig wisten we nog van de shoarmatent in de Ferdinand Bol.
Moeizaam ontweken we de obstakels rondom de bouwput voor de metro terwijl we richting shoarma koersten. We troffen zelfs twee shoarmazaken op het pleintje aan. Haastig propten we het broodje naar binnen, Barend zelfs twee.

Haastig, omdat het inmiddels door al het heen en weer geloop al over elven was en we de laatste tram, metro of trein wilden halen om nog dezelfde avond weer thuis te zijn. Voor ons geen nachtbraken, Leidseplein, Glazen Bol en Caliente meer. We waren verstandig geworden.
Waarom?

Effie Ketwaru - 8 april 2008

E-mail: eketwaru@hotmail.com

omhoog

Terug naar de vorige pagina <<