Ingezonden bijdrage van Sipke Faber

Terug naar de vorige pagina <<

 

index ingezonden

Nederland

Pagina van Sipke Faber

De Rivierenbuurt 1967-1985

Op 1 oktober 1967 verliet ik het ouderlijk huis om in Amsterdam ‘op kamers’ te gaan wonen. Mijn ouders waren hierop tegen omdat ze verwachtten dat het met mij niet goed zou gaan, dat de verlokkingen van de grote stad mij zouden opslokken. Deze vrees bleek achteraf niet geheel onterecht, maar over mijn ‘zonden’ zal ik verder niet uitwijden. Ik plaatste een advertentie in ‘Het Parool’ en kreeg tot mijn verbazing heel wat reacties. Een ruime zolderkamer aan het Borssenburgplein leek mij de beste keus, alhoewel ik liever in het centrum van de stad had gezeten. De Rivierenbuurt kwam mij toch wel voor als een verafgelegen buitenwijk. Ik maakte gebruik van de tram lijn 4, halte Amstelkade (verschillende keren verplaatst), liep een heel klein stukje langs de Amstelkade, dan rechtsaf de Vechtstraat in, meteen links de Borssenburgstraat in en na een meter of 50 begon het plein en op dat punt was mijn kamer.
Toen ik verhuisde, nadat ik mijn ontstelde ouders had verteld dat ik een kamer in Amsterdam had gehuurd, regelde mijn vader via zijn werk een vrachtwagentje, met een chauffeur, dat mijn spullen overbracht. Mijn moeder ging geloof ik mee om te kijken en ze vond het er ‘zo eenzaam’, mijn vader is er nimmer geweest. Hij overleed twee jaar later, december 1969.
Alles was die eerste dagen natuurlijk vreemd voor mij, alhoewel niet helemáál vreemd omdat ik een jaar eerder een keer een vriend had bezocht die vlakbij woonde op de Rooseveltlaan op de hoek van het Victorieplein. Met hem had ik toen de avondwinkel in de Rijnstraat bezocht en die herinnerde ik mij. Ik ging er nu wel eens heen voor een bal gehakt, kroketten en ander eenvoudig voedsel. De zaak was toen nog in authentieke jaren vijftig stijl: overal met hout betimmerd en een ouderwetse toonbank. Na enige tijd kocht ik mijn spullen in de dichterbij gelegen avondwinkel aan het einde van de van Woustraat, bij de tramhalte en de sigarenzaak. Deze winkel ging ’s morgens om 7 uur al open om de trampassagiers te bedienen die richting stad, richting kantoor gingen.

* * *
De kamer was licht en ruim, met rechte wanden, drie vensters met nog uitzicht op het plein en …. de huur was in vergelijking met andere aanbieders heel laag. Pas veel later begreep ik wat daarin meespeelde, want ik was naïef en begreep erg weinig van ‘het leven’.
Er waren ook enkele minpunten: voor de wc moest ik naar beneden naar de hospita. En voor wassen en koken naar de hal. Ik vond het vervelend om telkens naar beneden te gaan voor toiletbezoek, zeker midden in de nacht. Ook had ik dikwijls visite van vrienden en vriendinnen en ik wilde mijn hospita, mevr. Bakker *), geen overlast bezorgen. Ik zocht dan ook al spoedig mijn toevlucht tot: plassen in de gootsteen in de hal (met gespitste oren en alleen als ik vermoedde dat er niemand verder aanwezig was) of in lege plastic flessen met schroefdop, die ik dan op gezette tijden beneden ledigde. Ik mocht geen gebruikmaken van de douche bij mevr. Bakker maar bezocht af en toe een badhuis waarvan er toen nog verschillende in de omgeving en in de Pijp waren gevestigd. Ook had ik geen telefoon maar op de brug van de Amstelkade was een telefooncel. In die tijd hadden veel mensen nog geen telefoon, de PTT werkte met heel lange wachttijden. Als je iemand wilde bereiken die geen telefoon had, dan kon je een zogenaamde ‘TOB’ sturen, een telefonisch oproepbericht. Je belde een bepaald nummer van de PTT en je vroeg een TOB aan. Dat hield in dat je naam en adres van degene die je wilde bereiken doorgaf en je eigen telefoonnummer. De geadresseerde kreeg dan na aan paar uur een briefje in de bus met het verzoek dat en dat nummer te bellen.
Mevr. Bakker was weduwe en ze bewoonde het appartement op de 3e verdieping. Mijn kamer was op de zolderverdieping, daar waren nog twee of drie andere kamers die hoorden bij de andere etages.
De trap kwam uit op een vierkante hal en daarop kwamen dan weer de deuren van de zoldervertrekken uit. Langs de trap bevond zich trouwens nog een installatie om een boodschappenmandje naar beneden en naar boven te hijsen, bedoeld voor leveranciers aan de deur maar dat was toen al niet meer in gebruik. Er was verder een deuropener met trektouw dat langs de trapleuning liep.
De zolderverdieping werd naast mij bewoond door een jong stel, ongeveer van mijn leeftijd of iets ouder. De ouders van het meisje woonden op tweehoog. Ze hadden hun zolderkamer afgestaan aan het stel en die hadden ook de zolderkamer van éénhoog erbij in gebruik. Ze hadden ook hun zinnen gezet op de kamer van mevr. Bakker, maar die had hem niet aan hen wille verhuren….
In de hal waren er langs twee wanden tafels geplaatst, als werkvlak. En er was een gootsteen. Ik had op mijn tafel een tweepitsgaskookplaat die werkte op butagas. Daarboven een wandkastje met mijn spullen. Tegen een andere wand was een tafel met een vierpitskookplaat, een koelkast en wandkastjes van mijn buren. Een enkele keer waren de buurvrouw en ik tegelijk bezig en ze negeerde mij dan volkomen. Het was een soort koude oorlog die ik niet begreep maar wel als zodanig voelde.
Dat jonge stel dacht aan gezinsuitbreiding en ze vonden het erg lastig dat ik daar huisde. Ook al omdat we de hal als was- en kookruimte moesten delen. Al gauw was de hal dan ook vooral bezet met spullen en kastjes van hen. Het meisje klaagde vermoedelijk regelmatig over mij en haar vader kwam af en toe naar boven, bonkte op mijn deur om mij nadrukkelijk toe te spreken of om mij een wastafel op mijn kamer op te dringen, die kon hij wel voor mij plaatsen maar ik had daar geen oren naar, mede omdat ik geen geld had.
Het was zo dat ik mij aangetrokken voelde tot de hippe jeugd. Ik had lang haar en zag er ook verder niet uit als een kantoortype. In dit verband is het nuttig erop te wijzen dat het hebben van lang haar nog niet algemeen werd aanvaard. Ik was een enigszins opvallende verschijning in die toen zo keurige buurt van kleine middenstanders en lager geschoold kantoorpersoneel. Dat ik vaak midden in de nacht of in de vroege ochtenduren thuiskwam, soms niet alleen maar in gezelschap en dat er allerlei ‘rare types’ (jongeren zoals ik) de trappen opstommelden was een doorn in het oog van sommige bewoners, ook in andere huizen. Ik werd soms vanuit ramen uitgescholden als ik langs liep of fietste.
 
* * *
Het was de tijd van het zitten op de Dam, het rondhangen in het Vondelpark en uiteindelijk van de ‘Damslapers’. Een keer kwam de vader grommend naar boven gesneld en schold me uit omdat ik behoorde tot het ‘langharig werkschuwe tuig, dat op zíjn kosten rondhing’ en hij ‘had me wel gezien had op de Dam’. Ik kwam overigens nooit op de Dam, behalve als passant, maar ik hing er zeker niet rond, ik had daaraan geen behoefte. In die tijd werd de Dam trouwens een keer door Marinejongens ‘schoongeveegd’ tot grote voldoening van ‘de Telegraaf’ en zeker ook van bepaalde bewoners van de Borssenburgstraat en het Borssenburgplein. Een andere steen des aanstoots was het feit dat ik regelmatig wierrook brandde en dat de exotische, doordringende geur ervan mijn buren verontrustte: ‘het lijkt hier wel de kerk’, brulde de vriend van het meisje een keer. Die wierrook was trouwens bedoeld om andere, nog controversiëlere geuren te verbloemen…..

* * *
Die vroege trams waren altijd stampvol. Een keer stond ik op het achterbalkon toen er een man instapte bij de volgende halte. Hij ging op het volle balkon heel dicht tegen een vrouw aan staan die gelijk met mij was ingestapt. Tot mijn verbazing zag ik hen even later in de drukte overduidelijk allerlei bewegingen tegen elkaar maken. Ik was verwonderd, de andere passagiers schenen niets op te merken. De man en de vrouw gingen helemaal in elkaar op, het was een genante vertoning, ik wendde me af en drong door het gangpad naar voren.
Bij de slager in de Rijnstraat, zo ongeveer naast op dicht bij de ‘Rijnbar’ gelegen kocht ik soms vlees, bijv. een karbonade en ook wel nassi. Ik kookte zelf ook, ik deed mijn boodschappen in de van Woustraat bij een van de vele groentewinkels en bij Simon de Wit (later werd dat Albert Heijn). Heel dicht bij huis waren ook allerlei winkels. Zo was er op de hoek van de Borssenburgstraat en het Borssenburgplein een drogist. In de Borssenburgstraat was een melkwinkel waar ik melk en kaas e.d. kocht. Soms ging ik naar de melkwinkel in de Vechtstraat. Ik was mij ervan bewust dat aan de overzijde van het plein aan de Meerhuizenstraat er ook een rijtje winkels was, maar ik kwam daar eigenlijk nooit. Ik kende de bakkers en de sigarenwinkels in de van Woustraat. Ik kocht het tijdschrift ‘Hitweek’ (later Aloha) maar sommige winkels wilden dat niet verkopen omdat het ‘opruiend’ en ‘pornografisch’ zou zijn.

* * *
De buurt fascineerde mij en geen enkele andere buurt van de vele waar ik in mijn Amsterdamse tijd heb gewoond heeft mij zo geboeid. Ik maakte vaak wandelingen door de buurt, bewonderde de architectuur, de portiekwoningen, de winkeletalages, en liep ook verder naar buiten. Soms ’s nachts, met vrienden. We liepen naar de Zuidelijke Wandelweg en een keer bezochten we ’s nachts de begraafplaats Zorgvlied. We waren ‘stoned’ van hasj roken en op zoek naar avontuur. Op Zorgvlied wandelden we rond en ik deed toen iets wat ik nog jaren lang zou betreuren. Ik nam een grafmonument mee: twee handen die in elkaar grepen, uitgevoerd in wit marmer. Die in elkaar verstrengelde handen lagen los op een graafplaat. Ik wilde het meenemen voor thuis maar al bij de uitgang kreeg ik spijt. Ik stopte ze in de heg die rond de begraafplaats groeide, ik durfde niet terug te gaan en dacht dat ik het graf toch niet meer terug zou vinden. Maar ik heb nog járen lang dromen en angstbeelden gehad van afgehakte handen of van die gebeeldhouwde handen, die ik niet of met de grootste moeite van me af kon zetten, het was in feite grafschennis en ik heb er nog steeds spijt van…..

* * *
Mijn fietsen werden steeds gestolen en lijn 4 reed niet erg betrouwbaar: soms een hele tijd geen tram en dan opeens drie vlak achter elkaar aan, het was gewoon een beroerde service van het GVB. Dus ik liep eindeloos veel, zowel naar de stad als terug. De van Woustraat door. Zo bezocht ik dikwijls de nachtvoorstellingen in Cinetol en ook in Kriterion, in Oost.
In september 1969 ging ik voor enkele maanden op reis. Ik liet een meisje op mijn kamer wonen, zij betaalde de huur aan mevr. Bakker. In maart 1970 keerde ik terug, het meisje had zo gauw geen andere woonruimte en enige tijd deelden wij een bed. Na een tijdje vertrok zij en woonde ik weer alleen, of eigenlijk niet want regelmatig logeerden er voor enkele weken vrienden die tijdelijk zonder onderkomen zaten.
Met mij persoonlijk ging het in die tijd niet zo goed. Ik had bijna elke dag last van angst- en paniekaanvallen, ik was bang om alleen te zijn, vooral ’s nachts was ik vaak enorm bang en durfde niet te gaan slapen want ik had nachtmerries en zag beelden van griezelige gesluier-de gedaanten. Ik schrok dan wakker en durfde niet meer te gaan slapen. Het werd steeds erger en uiteindelijk vluchtte ik weg en kon een kamer krijgen op het oude Wittenburg, bij wat vreemde, artistieke mensen in huis. Ik geloof dat verschillende kennissen achtereenvolgens op ‘mijn’ kamer woonden. Uiteindelijk haalde ik alle spullen weg met een bakfiets en woonde enige tijd op Wittenburg op verschillende adressen. Daarna woonde ik op verschillende andere adressen, een keer vrij dicht bij de Rivierenbuurt, in de Pastelstraat.

* * *
Ik geloof dat ik in 1979 terugkeerde naar de Rivierenbuurt, nu naar de Hunzestraat. Ik vond dat heerlijk. Een belangrijke verandering was dat ik nu met lijn 25 naar de stad kon reizen. Naar mijn gevoel reed die lijn iets regelmatiger dan lijn 4.
Mijn persoonlijke situatie was helemaal gewijzigd. Ik woonde samen met een meisje en ik had een leuk appartement op de beletage, met op de begane grond een ruim vertrek, inwendig bereikbaar d.m.v. een trap en een klein achterplaatsje, uitkijkend op de gemeenschappelijke tuin. Die huizenblokken hadden vroeger een zogenaamde ‘kijktuin’. Die was oorspronkelijk voor de sier, niet voor gebruik. Maar in de jaren 70 veranderde dat in sommige blokken. De kijktuinen werden opengesteld, toegankelijk gemaakt, ook vanaf de straat. Dat lokte bijv. hangjongeren aan die er tot laat in de avond zaten met een ghettoblaster of rondscheurden op brommers. En het gaf inbraken in de slecht beveiligde woningen op de begane grond, maar klachten mochten aanvankelijk niet baten het was ‘vooruitgang’, ‘democratisch’, ‘gebruiksgroen’ en de bewoners hadden het nakijken. Overigens is dat beleid aan de Hunzestraat, na veel klachten van omwonenden, weer teruggedraaid in die zin dat de binnentuin niet meer toegankelijk was vanaf de straat. Er werden hoge hekken geplaatst maar die werden regelmatig opengeknipt, het waren de jaren 70, de ‘culturele revolutie’ was losgebarsten.

* * *
Ik was inmiddels afgestudeerd, kreeg een baan, had meer te besteden en ontwikkelde een liefhebberij in culinaire zaken. De Rijnstraat, de van Woustraat, de Maasstraat en de Churchilllaan boden een keur aan goede bakkers, banketbakkers, slagerijen en dergelijke. In de Rijnstraat was een zelfslachtende slagerij met uitstekend vlees. De slager legde een keer uit dat hij aan de koeien in de wei al kon zien welke er goed mals vlees had. Ernaast was trouwens een grote, ruim gesorteerde ijzerwinkel. De avondwinkel in de Rijnstraat was een paar keer veranderd en nu presenteerde hij zich als een luxe ‘First class night shop’ waar ’s avonds louche typen champagne kwamen kopen, hun Porches of BMW’s gemakshalve op de stoep parkerend….
Maar ook elders waren zaken waar je speciaal naar toe ging. Zaterdags stond ik voor mijn broodjes in de rij bij een bakker in de Trompenburgstraat. Het was een kleine winkel en de rij begon dan ook al buiten op straat. Je vroeg dan ‘wie was de laatste’, waar dan nog wel eens leutig op geantwoord werd.
Ik kluste graag en er waren diverse ijzerwinkels en een zaak die in elektra was gespecialiseerd in de buurt. Bij de Trompenburgstraat was een bouwmarkt: ‘Bouwvaria’ gevestigd. Vrij laat ‘ontdekte’ ik de roemruchte boekhandel Favié, want niet lang daarna verdween deze chaotische winkel waar de eigenaar niettemin alles wist te vinden in de enorm hoge stapels boeken en volgepropte rekken.
Het was een heerlijke woonbuurt met een ongeëvenaard aanbod van winkels en bedrijfjes. Weer maakte ik lange wandelingen door de buurt. Op zekere avond, tijdens een familiefeestje organiseerde ik een quiz over de buurt. Ik had een stuk of 30 dia’s gemaakt van markante punten, kunstwerken, gevels e.d. die men moest herkennen en noteren op een formulier. Het spelletje was een groot succes, iedereen deed met volle inzet mee. Mijn broer, die nooit in de Rivierenbuurt heeft gewoond en überhaupt minder jaren in Amsterdam doorbracht dan ik won de hoofdprijs, tot ergernis van mijn schoonvader, een geboren en getogen Amsterdammer, die erg betrokken was bij de stad en vermoedde dat ik met mijn broer onder één hoedje had gespeeld om hem te laten winnen…..
 
* * *
Eind jaren 70 - begin jaren 80 waren er regelmatig hevige krakersrellen in Amsterdam. De Staatsliedenbuurt, waar ik van ’74 tot ’79 woonde, was kort na mijn vertrek in een soort anarchistisch krakersbolwerk. Burgemeester van Thijn bracht een keer een bezoek aan dat stadsdeel en in het Journaal was te zien hoe de krakers zich aan hem opdrongen en hij in het gezicht werd gespuwd. Niemand greep in. Bij rellen brandden tramstellen uit, etalageruiten werden ingegooid, winkels werden geplunderd en de linkse pers toonde veel ‘begrip’. In de Rivierenbuurt was ook wat loos, ik dacht in de IJsselstraat, maar dat weet ik niet meer zeker. Een buurtcomité verspreidde folders om op een bepaalde avond als stil protest een lichtje in de vensterbank te plaatsen. Ik vond dat eerlijk gezegd wat slap en deed er niet aan mee. Die avond trokken groepen krakers door de stille straten, bekladden huizen en maakten troep. Ik zat met mijn vriendin in de woonkamer toen er een harde klap klonk tegen de vensterruit. Er was een plastic zak met onherkenbare smerige troep tegen de ramen. De ruit droop van de smerigheid, ik weet niet wat er in die zak had gezeten.
 
* * *
In 1985 verliet ik de Rivierenbuurt en Amsterdam vanwege privé omstandigheden. Ik keerde in de jaren daarna nog regelmatig terug om bepaalde winkels te bezoeken, bijv. woningstoffeerder Peters in de van Wou, de kapper in de Rijnstraat of Bert Tabak, met zijn grote warenkennis, zijn leuke wijnen, de eigengemaakte pindakaas en zijn prima noten. Ook om kleding te kopen bij Hazenberg. Ik zag de buurt snel veranderen. Veel ‘gewone winkels’ verdwenen en maakten plaats voor kledingwinkels. Het aanbod veranderde zienderogen, in feite vond ik dat de buurt achteruit ging. Maar het tij was niet te keren. We kunnen helaas niet terug in de tijd, er bestaat geen tijdmachine, we hebben slechts onze herinneringen en een internetpagina zoals deze om te helpen ze levend te houden.

*)    De naam mevr. Bakker is gefingeerd. Verder zijn alle beschreven indrukken en gebeurtenissen authentiek.

Sipke Faber - 20 augustus 2007

omhoog

Terug naar de vorige pagina <<