Ingezonden bijdrage van: Jan Drijfhout

Terug naar de vorige pagina <<

 

index ingezonden

Pagina van Jan Drijfhout

Index:

- Eefje
-
Bij leven en welzijn
- De kindvriendelijke Rivierenbuurt
-
Moord in de Geulstraat
- Een dodelijke mergpijp in de Geulstraat
-
Almstraat 31
- Woningnood
- Terug naar Amsterdam
- Locatie Almstraat
- Een besluit

 

 

EEFJE

Anne Frank is overal bekend maar mijn kleine vriendinnetje Eefje niet. Er zijn nog maar weinig mensen die Eefje hebben gekend. Eigenlijk heette ze Eva Amalie. Haar ouders zijn gevlucht van Duitsland naar Nederland nog net op tijd want in 1938 ging de grens dicht op verzoek van Adolf Hitler  aan de toenmalige Nederlandse regering.

Vader en Moeder Herbst zagen met eigen ogen de Jodenhaat in Duitsland heet erg toenemen, en juist daarom namen ze het besluit naar Nederland te vertrekken. Eefje werd geboren op 14 maart 1937 te Amsterdam.
Eefje speelde bijna iedere dag bij mij of ik bij haar. Als ze naar huis moest wilde ze liever blijven. Ik herinner mij nog haar prachtige krullenbol met heel mooie donker bruine ogen.


Van links naar rechts Jan drijfhout 24-07-1937. Vader Louis Drijfhout 1897-1946
en Eefje Herbst 14-03-1937 overleden in
Auschwitz 10-09-1943

Eefje was slechts 6 jaar oud toen ze werd omgebracht in concentratiekamp Auschwitz op 10 september 1943.Ook haar Moeder werd op 10 september om het leven gebracht .Haar Vader werd omgebracht in Warschau op 31 december 1943. Waarom hij juist daar is omgebracht is ons niet bekend.

Op zondagochtend, 5 september 1943 het was een warme dag, werden ze opgehaald om op transport te worden gesteld, eerst naar de Hollandse Schouwburg en daarna naar Westerbork.
Eefje vertrok met haar ouders uit Westerbork op 7 september 1937 met nog 987 mensen, mannen, vrouwen en kinderen. 186 van deze kinderen waren onder de 18 jaar.


Eefje Herbst -  juni 1943
Foto Annemie Wolff
© Monica Kaltenschnee

Mijn Moeder had de Zaterdag voor die vreselijke Zondag helpen inpakken zodat ze de familie Herbst extra eten kon mee geven.
Het moment, dat Eefje met haar ouders naar buiten kwam zal ik nooit vergeten onder haar arm droeg ze een stenen kruik met water en die liet ze vallen. Wij mochten hen niet van nieuw water voorzien.
Ze woonde precies tegenover ons ook op de eerste etage van Geulstraat nr.16 . Wij stonden in de erker te zwaaien en te huilen. Zo namen wij afscheid van hele fijne mensen die nooit een vlieg kwaad hadden gedaan.

Vader Herbst heeft nog een briefkaart uit de trein gegooid, die door iemand is gevonden en op de post is gedaan. Er stond op: We maken het redelijk goed en we zijn onderweg naar Auschwitz jullie horen nog van ons.
Mijn Vader wist toen al, dat het een wonder zou zijn ze ooit terug te zien en dat vertelde hij ook aan ons. Ik was net zo oud als Eefje. Hij vertelde ook, dat de Familie Herbst dacht, dat ze daar zouden moeten gaan werken voor de Duitsers. Ze hadden heel andere verwachtingen dan wij maar mijn Vader kon ze daarvan niet overtuigen.
Tot aan zijn overlijden in oktober 1946 deed hem dat pijn. Mijn pijn is niet anders nog heb ik daar last van als het beeld weer op mijn netvlies komt hoe zo”n schattig klein meisje met haar ouders vermoord is. Waarom ?
Toen er in Polen heel veel jaren later opstand kwam heb ik een hele bus met voedsel, fruit, kleding en medicijnen naar Polen gebracht in de buurt van Auschwitz en de Poolse Familie waar ik het eerst aankwam wilde wel met mij naar Auschwitz gaan.
Ik heb gezocht in boeken en barakken of ik nog maar iets zou kunnen terug vinden. Er lagen stapels koffers met namen maar niet die van de Familie Herbst.
Het is met geen pen te beschrijven wat daar gebeurd is. Ik werd steeds stiller tot dat mijn Poolse vrienden zeiden “Jan wat jij zoekt is hier niet meer” Kom we gaan weer naar huis.

Nu de tijd van herdenken weer aanstaande is zou ik U allen willen vragen even stil te staan bij de Familie Herbst, en hun kleine meid Eva Amalie, gewoond hebbende Geulstraat 16 1e etage te Amsterdam.
Lieve Eefje voor jou en je ouders was geen plaats op deze aarde maar ik hoop, dat jullie op een betere plek zijn aangekomen en daarom zeg ik “tot ziens” We zullen jullie niet vergeten en denken nog altijd aan die ellendige Zondag in September 1943.


Je vriendje Jan

Jan Drijfhout
Jan.drijfhout@casema.nl
 
5 maart 2008

Ter nagedachtenis aan de Eefje Herbst en haar gezin
gewoond hebbende Geulstraat 16/1

bron: www.joodsmonument.nl

Bernhard Herbst »
Zaberfeld, 9 februari 1906
Warschau, 31 december 1943
Gezinshoofd
Lena Herbst-Wolff »
Dortmund, 16 augustus 1911
Auschwitz, 10 september 1943
Echtgenote
Eva Amalie Herbst »
Amsterdam, 14 maart 1937
Auschwitz, 10 september 1943
Dochter
Bernhard Wolff »
Schubin, 13 maart 1879
Sobibor, 9 april 1943
Verwant

Overzicht digitale gedenkstenen in de Rivierenbuurt

omhoog  BIJ LEVEN EN WELZIJN

In 1937 verhuisden mijn ouders van uit Amsterdam Oost (Indische Buurt) naar een nieuw gebouwde woning aan de Geulstraat nr. 19 op de eerste etage. Een prachtig huis, met een echte badkamer. Toen een geweldige luxe.
Aan de voorkant 2 kamers, een woon- en een zitkamer (met uitzicht op de Geulstraat) en aan de achterkant 2 slaapkamers. Een ruime hal, toilet en achter een balkon.
De keuken was naar verhouding klein. Op zolder een geweldig grote zolderkamer met een heel diepe kast.*
Een goed uitzicht door een uitgebouwde erker, bomen* in de straat en heel weinig automobielen. Er stonden ook weinig fietsen op straat, omdat er aan de overkant een fietsenstalling was van Kulkens (hoek Diezestraat/Geulstraat). Fietsen werden veel gestolen of ingepikt door de Duitsers. Je kreeg wel een ontvangstbewijs wanneer je je fiets moest afstaan aan de Duitsers.

Op 24 juli 1937 werd ik als tweede kind geboren. Ik had al een zusje die in 1931 is geboren op 26 september. Ze heet Louise, naar mijn Vader Louis. Ik kreeg de naam van Jan, een broer van mijn vader. Ik heb hem helaas nooit gezien. Hij was advocaat in Bandoeng.

Drie jaar na mijn geboorte braken er verschrikkelijke tijden aan in ons land. De buurt waarin wij woonden bestond voor een groot deel uit Joodse families, waarvan er veel uit Duitsland waren gevlucht met de hoop in Nederland veilig te zijn.
Men dacht waarschijnlijk dat Nederland - net als in de eerste wereldoorlog - neutraal zou blijven.

Adolf Hitler zag dat anders, en viel in Mei 1940 ons land binnen met een grote legermacht.
Bommen op Rotterdam; het hele Centrum verdwenen. De gevechten op de Grebbeberg en de Afsluitdijk, Schiphol en natuurlijk op veel meer plaatsen in Nederland.
Velen gesneuvelden en tegen zo’n overmacht viel niet te vechten. Nederland moest capituleren; of het wilde of niet.
Ineens werd voor iedereen het leven onzeker: “Wat gaan die “moffen” met ons land en haar bevolking doen?

Deze verschrikkelijke bezetting bracht angst en onzekerheid teweeg. Mensen van ondergrondse, die sabotagedaden pleegden, werden al snel na hun arrestatie berecht en vaak in het openbaar dood geschoten. Dat gebeurde op de Apollolaan, Weteringschans en op nog veel meer plaatsen in Amsterdam. Wanneer er een aanslag op een Duitser had plaatsgevonden (o.a. op Rauter) dan werden er represaillemaatregelen genomen. Er werden openbare executies uitgevoerd (o.a. in Putten en op heel veel andere plaatsen in Nederland).
De duinen waren voor de bezetters een stille plek om mensen om te brengen. Daar werd vaak gebruik van gemaakt. Hanny Schaft uit Haarlem was een heel bekende ondergrondse medewerkster. Helaas overleefde zij de oorlog niet.

DE GEULSTRAAT 19, de tweede etage.
Op de tweede etage woonde Familie Oostra, die ik pas leerde kennen toen ik wat ouder werd.
Het waren heel lieve mensen. Mevrouw Oostra stond heel vaak in de keuken, zo herinner ik me dat, en ze bakte boterkoekjes en grote boterkoeken ook kuchel met peren. Heel lekker.
Zij liet de kinderen snoepen van het deeg, dat vonden we echt lekker.
Ze hadden een zoon en dochter. Israël was de naam van hun zoon. Hij studeerde op de HTS of MTS op de hoek van de Geulstraat en de Dongestraat.

Op een goed moment kwam Ies - zo werd hij genoemd - niet thuis van school. Toen vader en moeder Oostra op onderzoek naar school gingen, bleek Ies door de Duitsers te zijn meegenomen.
Hij kwam terecht in het verschrikkelijke concentratiekamp Mauthausen; in Oostenrijk gelegen, in een zeer lieflijke omgeving. Maar er werden de meest smerige streken uitgehaald. De gevangenen moesten granietblokken uithouwen in de groeve en via een heel lange trap naar boven sjouwen.Voor een gezond mens een onmogelijke taak; laat staan voor uitgehongerde en zieke mensen. Er werd met zwepen op losgeslagen, en wie niet meer kon wachtte de dood. Om de hoek vond de executie plaats. Men schaamde zich totaal niet om uit de monden van de overledenen het goud, dat in hun mond zat, te verwijderen. Beestachtige daden.

Toen ik Mauthausen bezocht heb ik met mijn eigen ogen gezien hoe de mensen daar hebben geleden. Ondervoeding, ziektes, het moet er ondragelijk hebben gestonken, want sanitaire voorzieningen waren niet aanwezig. De gevangenen hebben daar zó geleden; dat valt met geen pen te beschrijven en woorden schieten te kort.

In Mauthausen zaten niet alleen Joodse mensen opgesloten. Ook homosexuelen en tegenstanders van het Hitler-bewind. Er waren ook ‘goede’ Duitsers, die anti nazi waren. Kwam je voor je mening uit, dan was het concentratiekamp je einddoel.
Veel gevangenen kwamen niet terug. Wat kun je er nou aan doen wanneer je als Jood, homosexueel, Zigeuner of als mongool geboren wordt? Joden, homosexuelen, Zigeuners en geestelijk gestoorden zijn ook door God geschapen medemensen. Het is onvoorstelbaar dat er nog steeds heel veel mensen zijn die zich daar tegen verzetten. Er zijn er zelfs bij die zeggen dat de HOLOCAUST nooit heeft bestaan.
Wat moet dat toch vreselijk zijn voor de Joodse medeburgers die levend uit de concentratiekampen zijn gekomen. Dat zijn degenen die het aan den lijve hebben ondervonden.Vreselijk,dat er mensen zijn die zulke grove leugens durven te vertellen. Ook voor die mensen moeten we waakzaam zijn en blijven!

Ies Oostra werd geboren op 4 juni 1923 en omgebracht in Mauthausen op 22 augustus 1941. Hij werd slechts 18 jaar. Hij was een veelbelovende student.
Ies was het eerste slachtoffer in de vriendenkring van mijn vader en moeder.
De vader, moeder en oma van Ies zijn omgebracht in Sobibor in 1943. Vader Oostra werkte bij het Duitse filmdistributie bedrijf UFA, op de hoek van de Vondelstraat.
Ies had een zusje Milly. Zij overleefde de oorlog wél. Hoe is mij niet bekend. Na de oorlog kwam ze nog bij ons op visite met haar man.

Mijn Vader kwam samen met zijn vrienden, de tandarts Westerhuis en de commissaris van Politie Bergsma, aan veel informatie wanneer zij het café van Jan Bos bezochten. Dat café bevond zich op de hoek van de Churchilllaan en de Scheldestraat (vroeger de Noorder Amstellaan).
Uit hun werk komende kwamen zij vaak in dit café, dat door veel Duitse militairen werd bezocht. Door frequent te komen leerde je de Duitsers kennen en zij jou.
De gesprekken kwamen dan vaak op gang en de goede luisteraar kon daar wel het een en ander uit destilleren. Zo konden mijn vader en zijn vrienden ieder aan hun eigen vriendenkring (tegenwoordig heet dat netwerk) vertellen wat de Duitsers van plan waren.

Als mijn Vader lang weg bleef uit zijn werk, dan werd onze moeder bang en dan gingen mijn oudere zus en ik naar café Bos om te kijken of hij daar was aangekomen.
Maar gelukkig zat mijn vader bij Café Jan Bos en dan kregen we dikwijls een kogelflesje aangeboden van de Duitsers. (Dat was toen een limonadeflesje met een glazen knikker er in).

Mijn vader wilde dat niet en zei dan tegen die Duitsers: “Dat kan ik zelf wel betalen”. Soms ging hij niet met ons mee ging naar huis. Waarschijnlijk bleef hij dan om aan nog meer informatie te komen. Dan kwamen we zonder vader weer thuis en gingen we eten. Hij kwam dan veel later en vond dan opgebakken aardappelen erg lekker.
Onderweg gebeurden vaak ook vreselijke dingen. Er was een slechthorende man, met achterop zijn fiets een schildje met de letters ‘SH’. Mijn vader heeft een keer gezien hoe die man niet stopte op Duits bevel (hij kon het immers niet horen!), en dat hij zonder pardon van zijn fiets werd geschoten. Dood!

Later, op een zondagmiddag, probeerde de geallieerde luchtmacht het hoofdkwartier van de Gestapo te bombarderen. Het slaagde helaas niet voor 100%. Mijn vader is nog gaan kijken met zijn buurman (hij was ziekenverpleger) of ze mensen konden helpen. Wij zaten op dat moment met zijn allen achter de eettafel. Mijn vader had een zak met allerlei soorten bonen weten te bemachtigen. Het was een grote zak en de verschillende soorten bonen zaten door elkaar. Onze taak was het om ze op soort te sorteren. Na die dreun in de Euterpestraat zaten we ineens heel stil om bij te komen van de schrik. De luchtdruk van de inslag was groot.

Op de een of andere manier heeft mijn vader zich tóch verdacht gemaakt, of is hij verraden. Op een nacht werden de deuren uit onze woning in getrapt. Eerst de benedendeur de trap op, en toen de binnendeur.
Midden in de nacht stond de Gestapo bij ons in de hal. “Waar is die Jodenvriend!”, schreeuwde ze. Mijn vader bleef rustig, maar moest zich wel aankleden om mee genomen te worden naar het Hoofdkwartier van de Gestapo. Dat was in de Euterpestraat; die nu Gerrit van der Veenstraat heet (Gerrit van der Veen verzetstrijder en is omgekomen).
Mijn vader moest zijn papieren laten zien en één van de in het leer geklede Gestapo’s
vroeg aan mijn Moeder of er nog meer mensen in huis waren. “Ja, mijn kinderen”, zei ze “En een nicht uit Vaassen op de Veluwe”.
Op een goed moment kwamen de Gestapo’s onze slaapkamer binnen waar we met zijn drieën lagen. We waren klaar wakker geworden van al dat geweld waarmee de deuren werden ingetrapt.

Mijn moeders nichtje was vóór de oorlog getrouwd met Johan Kostlarek, een Duitser. Hij werd door het Nazi regime gedwongen dienst te nemen bij de Werhmacht. Hij volgde zijn militaire opleiding in Laren (Noord-Holland).
Uit Laren kwam hij ons wel eens bezoeken, in uniform en met geweer. Mijn vader wilde dat niet en zei: “Johan, je bent altijd welkom, maar zonder dat vreselijke uniform en dat geweer”. De volgende keer kwam hij weer, maar in uniform zonder geweer. “Ja, ik mag niet zonder uniform de kazerne uit”. Mijn vader begreep het wel en dacht: laat maar, het gaat eigenlijk niet om het uniform maar de bewoner die er inzit.

Toen ze de papieren van mijn moeders nichtje in handen kregen, schrokken ze geweldig. Ze hadden ineens met een Duitse te doen. Haar papieren stonden vol met Duitse Adelaars enz. Excuses naar haar en mijn ouders. De één zei tegen de ander: “Zeker niet het goede adres?” Ze zeiden ook dat de deuren de volgende dag gerepareerd zouden worden. Dat gebeurde echt.
Door de aanwezigheid van dit nichtje heeft mijn vader heel veel geluk gehad. Het zou anders beslist verkeert met hem zijn afgelopen.

Dat het bewuste nichtje zich later ontpopte als een echte Nazi aanhangster, deed mijn ouders pijn. In Vaassen, waar ze woonde, liet zij een woning in beslag nemen waar ze zelf in ging wonen. De bewoner stond op straat.
Later hoorden we dat haar bijnaam “Mientje de Mof” was. Na de oorlog moesten zij en haar man ons land verlaten. We hebben nooit meer iets van ze vernomen.

Ook schreef ik over de grote kast* op zolder. Toen de Duitsers ineens binnendrongen om de heer Oostra mee te nemen, verstopte mijn Moeder hem achter allerlei spullen in die kast. Wat we toen niet wisten, maar wel vermoedden, was dit slechts uitstel van executie. Ook zij wilden niet onderduiken. De familie Oostra had - net als veel andere Joodse mensen - het vertrouwen dat ze zouden gaan werken in Duitsland. Vergassen kwam toen niet ter sprake. Mijn vader wist dat wél, en ik denk dat hij die informatie verkreeg door de gesprekken in Café Bos.

Mijn vader zei wél altijd: “Niet iedere Duitse soldaat is slecht”. Vaak kreeg ik snoepjes van ze. Tegen mijn moeder zeiden de soldaten: “Wij hebben ook kinderen, en wij maken ons ook zorgen of ze de oorlog wel zullen overleven. Wij zijn ook gedwongen om in militaire dienst te gaan”.
Willy was zo’n ‘goede’ soldaat. Als ik hem tegen kwam kreeg ik altijd snoep, en hij speelde zelfs met ons straatvoetbal. Hij lag in de omgebouwde kazerne in de Dintelstraat tegenover de Grafische School. Hij hing soms uit het raam en wij gooiden dan de bal bij hem naar boven. Toen ineens……. was het ruim na achtuur was en was de spertijd ingegaan. Mijn ouders begrepen er niets van en waren bang, tot ze ons de hoek om zagen komen.We kregen wel op ons kop.

Ik kan mij heel goed voorstellen, dat de ouders erg bezorgd waren om hun kinderen. In de Sieberg garage lag ook een Duitse soldaat en die was echt heel lelijk en die kreeg de naam van “apensnoetje”
Apensnoetje schoot de eenden, die van de honger de Geulstraat binnen kwamen lopen, ter plekke dood. Onze sympathie had hij niet, want er konden ook mensen getroffen worden door een afzwaaiende kogel.
Toen ik mee ging boodschappen doen bij de Centra kruidenier (van de familie Gersie) stapte ineens apensnoetje binnen. En ik zei in mijn enthousiasme: “Mama, Mama! Dat is nou APENSNOETJE.” Mijn moeder gaf een ruk aan mijn arm en keek me boos aan.
Apensnoetje had het gelukkig niet verstaan een aaide mij over mijn bol. Eenmaal thuisgekomen zei mijn moeder: “Dat doe je nooit meer!”.

Op een nacht kreeg ik vreselijke kiespijn. Eerst gingen we naar de apotheek op de hoek van de Deurlo- en Scheldestraat. Die verwees ons naar tandarts Westerhuis die langs de Boerenwetering woonde. Daar was toen nog een sluisje om de boten met groente van de kwekers overheen te halen. Het waterniveau van Amsterdam was hoger dan in de Boerenwetering. Er lag toen nog een houten brug over de Boerenwetering alleen voor fietsers en voetgangers.
We belden aan. De deur ging open en de tandarts vroeg: “Wat kan ik voor U doen?”. Mijn moeder vertelde over mijn kiespijn meneer Westerhuis zei: “Kom maar, we moeten naar boven”. Daar stond een grote stoel. Mondje open, en vóór ik het wist was mijn kies er uit. Ik was werkelijk geschrokken en ik zei “ROTMOF!”. Meneer Westerhuis moest vreselijk lachen en vanaf dat moment werd hij vriend van mijn vader.

Als kinderen speelden wij altijd op de stoep met de even nummers; dat was de zonnige kant van de Geulstraat.
Aan die kant woonde een mevrouw en meneer Ranke, die ook in militaire dienst moest. Binnen de kortste keren reed hij in uniform gekleed met een DKW Cabriolet. Al gauw noemden men deze auto Duitse Kinder Wagen.
Direct na de capitulatie deed Ranke voorkomen, dat ze het huis hadden verlaten. Maar mijn vader geloofde, dat niet, en ging heel vaak ‘s nachts even zijn bed uit. En toen betrapte mijn vader hem. Hij gaf dit door aan de afdeling Binnenlandse Strijdkrachten, die er voor zorgde dat hij gearresteerd werd. De internering van meneer Ranke vond plaats in de Zuiderschool. Met eigen ogen heb ik gezien hoe hij met een tandenborstel een stuk van de Geulstraat schoon moest maken.

In een benedenhuis, waarschijnlijk op nr.14, woonde een hoge Duitser. Hij had een gleufje in zijn voordeur en als je wilde dat de deur geopend werd, moest je een geldstuk in dat gleufje gooien. Als belhamels deden wij dat niet. Zonde van het geld, dus belletje trekken op dat adres was er niet bij.

Wél kwam er in de Geulstraat een grote Duitse auto aanrijden en die parkeerde in de omgeving van nr.14. Er stapte een “hoge Piet” uit. Hij zag mij spelen en riep mij. Ik liep op hem af en hij liep weer terug naar zijn auto - met chauffeur - en haalde daar voor mij een sinaasappel uit. Die Duitser was volgens een ooggetuigde niemand minder dan Ferdinand Aus der Fünten; later een van de vier van Breda. Nog later werden het er drie want, Joseph Kotalla overleed in 1979 tijdens zijn gevangenschap.
Aus der Fünten aaide over mijn bol en ik was meteen verdwenen. Eigenlijk mocht ik van niemand iets aanpakken!! Zo kwam ik midden in de oorlog met een sinaasappel thuis. Mijn moeder stond wel even raar te kijken en ik vertelde haar mijn verhaal.
Als jongetje was ik blond met blauwe ogen en dat wilde de Duitsers dan was je in hun ogen een Germaan.

Het landje, waar we altijd speelden, was niet altijd een fijne plaats. Eén keer vonden we vier paardenvoeten. Er had daar ‘s nachts een clandestiene slachtpartij plaats gevonden.
Er lag ook een keer een kartonnen doos, en als kind wilde je die een schop geven. Die doos bleek vol te zitten met ontlasting. Waarschijnlijk gedropt door iemand die onderduikers in huis had.

In het huis op nr. 21 woonde ook een Duitser. Hij werd voor zijn eigen benedendeur dood gevonden in een plas bloed. Hij is meegenomen naar de eerste etage en daar gooide men hem met zijn hoofd naar beneden,richting vloer, zodat hij op zijn hoofd is terecht gekomen. Nek gebroken en ter plekke overleden. ..
Er volgde geen Duitse represaillemaatregelen, maar nooit zijn wij er achter wie dat hebben gedaan. Er moeten meer mensen bij betrokken zijn geweest.

Later, toen ik bij een vriendje (Wim Poncia) op die zelfde stoep had gespeeld, viel ik van boven naar beneden de trap af. Hersenschudding. Ik mocht in de voorkamer op de bank slapen; dat was de Geulstraat kant.
De gordijnen stonden open, het was koud en het was volle maan. De kamer was door de maan goed verlicht. Ik werd wakker; waarschijnlijk door geluid buiten. Ik wam uit bed en keek naar beneden. Ze waren bezig om de boom die voor ons huis stond - “onze boom” - door te zagen. Ik tikte tegen de raam, en wég waren ze De boom stond nog overeind, maar de volgende ochtend was hij plat.
Mijn vader heeft toen samen met de buren de boom in stukken gezaagd. Die buurman heette De Waal. Zijn twee zoons zijn - zonder dat hun ouders het wisten! - als vrijwilligers van de Waffen SS naar Rusland gestuurd. Ze zijn niet terug gekomen. Ook een tragedie in onze straat. Niemand begreep dat je in dienst ging bij de vijand. Hun ouders waren heel verdrietig

Mijn vader heeft veel fietstochten ondernomen om aan eten te komen. Niets was voor hem te ver: de uiterste kop van Noord Holland en zelfs naar Friesland. En dat onder de meest barre omstandigheden.

Dat eten werd niet alleen door ons opgegeten; heel veel mensen aten daarvan mee.
Altijd om etenstijd kwam de buurman Rollich (ziekenverpleger in het Binnen Gasthuis) het illegale Parool brengen, en dan at hij meteen mee. Het enige gerecht dat mijn moeder serveerde was BRUINE BONEN met uitgebakken uien. Daar ben ik groot van geworden en nog steeds eet ik lekker bruine bonen; nu wat luxer dan toen met uigebakken spek en piccalilly. Een delicatesse; weinigen zullen dat begrijpen in deze tijd. ‘Honger maakt rauwe bonen zoet’, was toen het motto.
De broer van mijn moeder zei dikwijls tegen mijn vader: “Louis, als jij er niet was geweest, was de oorlog voor ons wellicht anders afgelopen”. Regelmatig- minstens een keer per jaar - bedankte hij mijn Vader en toen mijn Vader is overleden mijn Moeder .Ze waren erg dankbaar..

Weer anderen kwamen omdat hun vader ziek was. Dit was o.a. het geval bij de familie Mastwijk; ook uit de Geulstraat. Zij wilden graag blikje(s) gecondenseerde melk. We hadden nog een blikje en dat werd mee gegeven. “Ja, Louis ná de oorlog enz. enz. krijg je het weer terug”. Dus niet. Ook dát maakten mijn ouders mee.

Mijn vader had met zijn broer een expeditiebedrijf aan het Singel tegenover nr.68 een walhuisje. Ze waren scheepsbevrachters en expediteurs. In de oorlog kwamen er bij hem aardappels binnen, die door familieleden die in Friesland woonde naar de Amsterdamse familie werden gestuurd.


Expeditiebedrijf Gebr. Drijfhout Singel t/o 68 Amsterdam C.
V
an links naar rechts, de dekschuit knecht, de chauffeur,mijn oom Cornelis Drijfhout en mijn vader Louis Drijfhout, een schipper.

Auto’s reden er niet meer, en om de vracht aardappels te distribueren huurde mijn vader een paard en wagen. Dat kon tot op een bepaalde tijd - ik dacht 20.00 uur. Daarna werd het spertijd en mocht je niet meer op straat zijn.

De aardappels die hij die dag wegens tijdgebrek niet meer kon bezorgen werden tijdelijk bij ons in de hal beneden opgeslagen. De volgende ochtend, bij het krieken van de dag, ging mijn vader eerst weer het paard en de wagen ophalen. Dan weer naar huis en laden. Toen bleek bij het tellen, dat er een zak aardappels was gestolen. Mijn vader noemde wel een naam van de buren in het benedenhuis (familie Markus). De aardappels waren niet van mijn vader, en hij vond het echt heel erg. Nu was een ander de dupe en het deed de naam van je bedrijf ook niet goed.

Heel veel later in 2001, ik woonde toen in de Almstraat op nr. 31, kreeg ik een brief van het Internationaal Instituut van Sociale Geschiedenis. Dat instituut zit op Cruquiusweg 31, te Amsterdam.


Foto ANP Exp.bedrijf Gebr.Drijfhout Singel t/o 66 Walhuisje met toestemming ANP 1x te gebruiken.

Ik ontving een brief van de Heer Geelhoed met de vraag of ik hem kon informeren over o.a. de aardappeltransporten uit Friesland. Het Instituut, noch ik, zijn er achter gekomen of het bedrijf ‘Gebr. Drijfhout’ daar een rol in heeft gespeeld. Ik sluit het niet uit, ofschoon ik mijn vader daar nooit over gesproken heeft. Uit voorzichtigheid sprak hij weinig over zijn activiteiten. Wellicht komt het ooit aan het licht.

Mocht u het instituut en mij verder kunnen helpen, dan hoor ik graag van u. Mocht u ook meer weten over de namen die in dit artikel staan, neemt u dan alstublieft contact met mij op.

Ik weet mij nog goed de nachten te herinneren wanneer de sirene voor luchtalarm begon te loeien. Deze stond op het dak van de Sieberg garage naast ons.

We werden uit bed gehaald, aankleden en dan zo snel mogelijk onder aan de trap gaan zitten en afwachten of er een bom op ons huis zou vallen. Tot ons grote geluk gebeurde dat niet.

De Duitse Propaganda machine onder leiding van Dr. Joseph Goebbels kwam op gang, met de meest smerige propaganda affiches. Eén daarvan heeft een grote indruk op mij gemaakt. De tekst daarop was de volgende:

Een afbeelding van een geestelijk gestoorde man met daaronder geschreven;
60.000 RM (Reichs Marken)
Kostet dieser Erbkranke die Volksgemeinschaft
Volksgenosse das iest auch Dein geld.

Lesen Sie Neues Volk
Die Monatshefte des Rassenpolitischen
Amtes des NSDAP

Hiermee bedoelden ze: opruimen, deze zieke mensen! Voor de economie waren deze stakkers niet aantrekkelijk en in hun ogen alleen maar kostenposten. Vreselijk!

Als nog heel jonge kinderen gingen we gevallen scherven zoeken nadat er bommen waren. (o.a. in de Roerstraat)
En afgelopen zondag 2 maart op de t.v. zender van RTL 4 het aangrijpende oorlogsdrama HOPE AND GLORY.
De ervaring van een negenjarige jongen tijdens de Blitz en de Duitse bombardementen op Londen. Voor Bill, het jongetje, was de oorlog een groot avontuu. En ik moet zeggen - en het klinkt raar -, voor mij was dat ook zo. Bill ging na de bombardementen, net als ik, scherven zoeken.
Deze film kan ik U aanbevelen: uit 1987 de 4 sterren film van John Boormans, een autobiografische film. Deze film laat zoveel overeenkomsten zien, maar alleen wat de bombardementen betreft

Jodenvervolgingen waren daar gelukkig niet. Het vaste land van Europa heeft veel meer te lijden gehad; en daarbij moeten we ook de Russen niet vergeten. Die hebben echt heel grote offers gebracht. De RAF (Royal Air Force) van Engeland heeft heel veel manschappen verloren in de strijd tegen de Duitse overmacht in de lucht. Later keerde het tij, en kregen de Tommies met hun Spitfires en andere vliegtuigen veel meer grip op de Duitse aanvallen. De Spitfire was het machtige wapen van de Engelse Luchtmacht.

Als het heel stil was, en dat gebeurde vaak op zondag, dan zei mijn vader: “Ik hoor de Tommies!” (RAF). We gingen dan naar buiten, en als je heel goed keek was het net een grote school vissen. Soms, wanneer het zonlicht er op viel, zag je een glinstering. Boven Nederland waren ze op de heenweg naar Duitsland, het Ruhrgebied. “Hoeveel komen er vanavond nog terug?”, zei mijn vader altijd.
Ze kwamen nooit allemaal terug. Al boven Nederland probeerden de Duitsers ze naar beneden te schieten.. In Duitsland werden ze ook verrast door zoeklichten en zwaar afweergeschut. Wanneer de niet-neergeschoten vliegtuigen weer terug in Engeland waren was er altijd verdriet. Vaak was het je beste kameraad die niet meer terugkwam. Het waren dappere piloten!

DE ZUIDERSCHOOL
Geulstraat nr.9 te Amsterdam

Veel plezier heb ik op deze school niet gehad, vanwege mijn drang om naar huis te willen. In de Roerstraat waren bommen terechtgekomen. Ik wilde gewoon thuis zijn omdat ik me daar veiliger voelde legde men mij later uit.

Op de kleuterschool, die beneden was gelegen, nam ik regelmatig de benen door te zeggen dat ik moest plassen. Met moeite kreeg ik die stalen gevangenisdeur open, en wég was ik.
Als we op het land gingen spelen (waar nu de nieuwe RAI staat), liep ik altijd achteraan in de rij en als we langs ons huis kwamen glipte ik weer naar binnen. Iedere keer werd ik weer terug naar school gebracht. Mijn ouders vonden dat niet prettig.
Op een goed moment hadden wij een haard te koop en via een advertentie reageerde, zo bleek later, een politie agent. Mijn vader zei: “Je mag de haard voor niets hebben als je als tegenprestatie mijn zoon 14 dagen naar school brengt en hem zegt dat hij niet mag ontsnappen”. Het hielp een tijdje, maar eigenlijk al snel nam ik weer de benen.


Schoolreisje Zuiderschool Gustav Brieglebhuis Valkeveen.
De namen van de leerlingen weet ik ook nog.

Later, op de lagere school, viel het ontsnappen niet mee. Ik was wel op school, maar ik interesseerde me nergens voor. Ik wilde naar huis, en veel stak ik er niet op.
Heel veel later bezocht ik met mijn vrouw de Zuiderschool. De deur stond open en ik liep meteen naar de kleuterklas. De specifieke lucht die in de Zuiderschool hing en die ik weer opsnoof, deed mij op nieuw huiveren. Ik wilde maar een ding en dat was naar buiten!
Een dankbare leerling ben ik niet geweest Ik denk, dat er in die tijd nog onvoldoende psychologisch inzicht was over het gedrag van kinderen in oorlogstijd. Waar nu dikwijls teveel van is was er toen helemaal niet!


George en Mary naar school gebracht

Alleen heb ik zelf later de schade in moeten halen om toch aan een fatsoenlijke positie te komen en dat is mij goed gelukt. Ik verdiende meer dan ruimschoots mijn boterham voor echtgenote en kinderen. Ik werd inkoper, salesmanager, en directeur.
Heel veel mensen om me heen die ook op de Zuiderschool hebben gezeten hadden het slechter dan ik. Bovendien ben ik door het hoofd van de school mishandeld. Ik lette niet goed op en had een liniaal in mijn hand. Op het podium stond de heer Van Zijl te wachten totdat ik de liniaal neerlegde.
Ik had dat echt niet in de gaten en ineens vloog hij op me af. Hij probeerde de liniaal in stukken te breken en dat lukte niet. Een paar kinderen begonnen te lachen en hij werd steeds driftiger. Hij legde de liniaal schuin tegen het podium en met zijn voeten trapte hij hem in twee stukken. Hij raapte deze op en sloeg ze keihard tegen mijn hoofd. De striemen stonden er in; ter hoogte van mijn slaap. Een gevaarlijke plek, bleek later.
Wél kwam hij, nadat er protest door mijn zuster en moeder bij hem waren ingediend, zijn excuus aanbieden; en nog later op de avond kwam hij vragen hoe het met mij ging. Mijn moeder besloot geen klacht in te dienen bij de onderwijsinspectie.
Ik ging met nóg meer tegenzin naar school, en ik was dolgelukkig toen ik er af mocht. Een belevenis!! .

Ik maakte voor het eerst kennis met de dood door het overlijden van onze klasgenoot Johnny Hovenberg uit de Geleenstraat, ten gevolge van een ongeluk. Onze “juf” Wiersma bezocht de begrafenis en daar speelde men “Er ruist langs de Wolken”; een Psalm of Gezang. Dat moesten wij later heel veel zingen.

Later, toen de bevrijding een feit was, zagen we gelukkig gevangenen terug komen uit de concentratiekampen. Kikki Simons was er zoeen; hij woonde in de Diezestraat.
Geen van de vrienden van mijn ouders zijn terug gekomen. Allen zijn ze omgebracht; tot verdriet van onze familie.
Eefje Herbst (ik schreef al eerder een artikel over haar met de titel “Eefje “) en haar familie zijn niet teruggekomen. De Familie Oostra keerde niet weerom.

In 1946 overleed onze vader en hij heeft maar één keer mogen proeven wat bevrijding betekende. Op het eerste bevrijdingsfeest, in mei 1946, was hij vroeg thuis en lag wat te rusten op de sofa. Ik zette de radiodistributie aan en dat was natuurlijk een programma over onze bevrijding. Ik keek naar hem. Ik weet het nog heel goed, dat hij toen zijn hoofd omdraaide en ik zag nog net, dat hij huilde van vreugde maar ook van verdriet.

Mijn Vader was een echte “’NEDERLANDER “
Toen het steeds moeilijker werd om aan eten te komen ging hij op de fiets Noord-Holland en Friesland in. In de koudste winters ging hij er opuit. Eén keer bij het begin van de afsluitdijk was hij zijn richtingsgevoel kwijt door hevige sneeuwstormen. “Je zag geen hand voor ogen”, vertelde hij ons later.
Ineens zag hij een schim en herkende daarin een mens. Hij vroeg: ”Weet ook waar de afsluitdijk is?” In het Duits kreeg hij antwoord: ”U bent al op de afsluitdijk”. Hij schrok zich rot, want hij was bang dat die Duitser het vergaarde eten zou afpakken, want dat deden ze óók. Hij had geluk. Hij kwam wel met bevroren vingers en oren thuis van zijn hongertocht.

Heel veel mensen heeft hij geholpen; maar hij hing het niet aan de grote klok. Hij zei altijd: “Een geheim is als iemand anders het niet weet”, en daarmee bedoelde hij niemand! Waarschijnlijk zijn echtgenote ook niet. Hij wilde anderen niet in gevaar brengen, terwijl hij dat voor zich zelf wel deed.
Nergens zul je zijn naam terug vinden omdat niemand het wist. Hij had wél een pseudoniem:
JAN DE KONING. Hij was zelfs zo brutaal, dat hij met Lex Blitz uit de Volkerakstraat op hongertocht ging. Lex was een Jodenjongen. Om met Kerstmis tóch een Kerstboom te hebben, pikten Lex en mijn zuster er één uit het tweede park. Op het land was het eerste park en over de brug van de Boerenwetering was het tweede park. Wij noemden dat toen nog niet het Beatrixpark.

Toen de brandstof schaars werd - ook voor de moffen -, stonden er vaak aanhangwagens met houtblokjes voor de deur. Op een afstand van misschien 4 meter van onze voordeur.
Daar heb ik er heel veel van gepikt en ik denk dat de Duitsers die dat gezien hebben hun hoofd hebben omgedraaid. Ik heb mij altijd afgevraagd: heeft echt niemand mij dat zien doen, of gunden ze mij deze kleine diefstal?

Op het terrein in onze buurt dat “ons land” werd genoemd, heeft in de oorlog een Italiaans vliegtuig een noodlanding gemaakt. Wat een commotie! De vriend van mijn Vader had daar de leiding. Er was grote paniek.

Ook op dat zelfde land werden de auto’s van de geallieerden geparkeerd. Meenemen naar Engeland, Canada of Amerika was economisch niet verantwoord. Ze moesten verkocht worden en zo had Nederland weer vrachtauto’s om haar goederen te distribueren. Mijn vader had er ook één. Je kon ze kopen; voor niets weggeven bestond niet.
Het waren autos die door bijna alle autofabrikanten zijn gemaakt. Chevrolet, Willys van de bekende Jeep. Uit Engeland BMC, USA GMC, Ford, Dodge enz.
In 1935 assembleerde men in de Sieberg Garage de Nieuwe Willys 1935.
In de oorlog was de showroom leeg en ik zag eens een reclame bord staan met DODGE ik wist toen nog niet hoe je dit moest uitspreken.

Mijn ouders waren ook erg bang dat de Sieberg garage een doelwit zou worden. Er stonden veel militaire voertuigen, waarvan er veel uit Italië waren gebracht. Het waren enorme vrachtwagens. Er liepen ‘s nachts niet voor niets soldaten om het gehele blok van de Geulstraat, Dintelstraat, Geleenstraat en het Scheldeplein.
Ze liepen wacht met twee man, en als die twee apart liepen - één in de Dintelstraat en de ander op het Scheldeplein -, dan rende mijn vader vanuit de Diezestraat naar huis in de Geulstraat. Eén keer was hij net een paar stappen te laat. Eén van die soldaten gaf hem een pak slaag, maar liet hem wel naar binnen gaan in ons trapportaal. Ook weer geluk. Beter een klap dan opgebracht te worden.

Toen de oorlog was afgelopen was Nederland een gezellig land. De wederopbouw kon starten dank zij het Marshall Plan. Dat gaf iedereen weer werk en de economie begon weer op gang te komen. De mensen zagen het weer zitten. De Geulstraat, net als de Maas- en Scheldestraat, werden weer gezellig met al die winkels. Helaas zijn er toch een hoop verdwenen.
Het winkeltje van Bensdorp, de Gruyter, de Roode boekwinkel Oldenburg de banketbakker, en nog veel meer winkels zijn in de loop van de jaren verdwenen..
Ik herinner mij de ijssalon ‘Oase’. mijn vader kende de eigenaar – de heer Galasch - heel goed. Na de oorlog heeft hij tegen inlevering van suiker, melk en nog veel meer speciaal ijs voor mijn ouders gemaakt. Nu zit in dat pand een snackbar. In de Geulstraat zaten de ‘Centra’ kruidenier van Gersie, een broodbakker, melkboer, en de fietsenstalling van Kulkens. In de Maasstraat had je ‘Graat’ drogist en Wessels: de man van de olijven en het zuur. De straatventers waren er óók met Joods zuur augurken en Amsterdamse uien. “Uitjes in het zuur!”; ik hoor ze het nóg roepen. Ze hadden ook mooie aardbeien en kersen. Heel veel werd er ná de markt door straat venters verkocht.

Er is droevenis op 4 mei de dodenherdenking en feest op 5 mei. Zoals ik eerder schreef, overleed mijn vader in 1946 en mijn moeder besloot een overlevende van de HOLOCAUST in huis te nemen.
Haar naam was Tante Doortje. Een schat van een vrouw, klein, koket en met een filosofische inslag. Ongekende Joodse humor, waaraan vaak verdriet ten grondslag lag.
Tante Door (Auerhaan was haar achternaam) was gek op stokvis. Dan zat ze echt te smullen. Soppen in de mosterd maakte de vis nog lekkerder; en ja: opeens had ze de grote mosterdpot helemaal leeg gegeten. En toen ….. een vreselijke galaanval! De dokter kwam over de vloer, compleet met pijnstillers enz. De volgende dag was ze nog een beetje beduusd. Gelukkig was ze al snel weer de oude.


Voordat wij naar bed gingen liepen we altijd nog even langs Tante Doortje. Dan zeiden wij: “Welterusten, tot morgen”. Haar antwoord was dan altijd: “BIJ LEVEN EN WELZIJN.”
Later kreeg ze zelf weer een huis en Tante Door heeft nog heel veel jaren mogen genieten in vrijheid.

Nooit zal ik het vergeten: “BIJ LEVEN EN WELZIJN”.

Tante Door, ik ben nog steeds blij als ik aan je denk en wat voor vreugde je in ons leven hebt gebracht. Bedankt Tante Door!
Dit is een omschrijving van een deel mijn leven in de RIVIERENBUURT van 1937 tot 1952 en heel veel later nog een paar jaar in Almstraat (voor ik naar den Haag verhuisde).
In Den Haag is ook een Rivierenbuurt maar bij lange na niet “Dé RIVIERENBUURT”

Jan Drijfhout
Jan.drijfhout@casema.nl
 

 

omhoog   DE KINDVRIENDELIJKE RIVIERENBUURT

Vroeger heel kindvriendelijk!
Een ervaring uit de jaren 1937-1952
Kleine verhaaltjes.



Het vermaak kon nog op straat: er waren weinig auto’s en weinig of geen fietsen op de stoep. Er lag bijna geen zwerfvuil in de keurige straten. Geen hondenpoep! Dat is nu helaas anders; heel veel straten zien er vreselijk uit. Verbazingwekkend, want in een schone omgeving lijkt het mij prettiger wonen.
Er was zoveel ruimte om te spelen, en dat deden wij toen ook: midden op de weg!
Voetbal, ”dieffie met verlos”, krijgertje, verstoppertje, knikkeren, tollen, touwtje springen, hinkelen, hoela hoepen, tennissen, badminton, en nog veel meer.

Geen aansnellende auto’s, en fietsers die nog een bel op hun fiets hadden om je te waarschuwen van: “Ik kom er aan”.
Strenge politie! Als hij de hoek om kwam (toen was de politie niet je kameraad), renden we weg om onze voetbal te beschermen, anders werd hij afgepakt.
Ik reed een keer in de van der Helststraat (in de oorlog stond daar de gaarkeuken). Er stonden heel dikke bomen en in het donker springt er ineens een politie agent de weg op. Ik schrok zó, dat ik bijna van mijn fiets viel. “Zo jongetje, je licht doet het niet. En hoe kan dat, je weet toch dat je niet mag fietsen zonder licht op je fiets?”
Ja, dat wist ik óók wel! Ik kreeg geen bekeuring, maar moest wel verder naar de Geulstraat lopen. De agent zei ook nog: “Ga nou maar niet fietsen, want ik fiets je zo meteen achterna!”
In de Geulstraat passeerde hij mij, terwijl ik braaf op de stoep liep. Hij zei nog wel: “keurig!”

Helaas is die controle er niet meer. Iedereen doet maar wat hij of zij zelf wil in het verkeer: zonder licht rijden, geen richting aangeven, en ga zo maar door. Te weinig politie op straat. Het verkeer is een levensecht spel iedereen moet zich aan de spelregels houden willen we een prettige samenleving houden. Nu hebben we zoveel irritatie en agressiviteit. Helaas.

Ik had al heel vroeg ervaring met mensen die toen ook al de verkeersregels schonden, maar veel en veel minder dan nu. In de Maasstraat was ik Captain van de verkeersbrigadiers. Wij hielpen de schoolkinderen veilig oversteken. Maar tóch probeerden enkele auto’s of wielrijders door te rijden. Ik heb in die tijd geen ongelukken meegemaakt. Gelukkig!

Eens gaf ik zelf ook geen richting aan. Ik had net een ijsje gekocht bij IJssalon Venetië in de Scheldestaat. Ik had haast, want ik moest naar de avondschool en met het heerlijke ijsje in mijn ene hand en in de andere het stuur van mijn fiets stapte ik op. Dat ging goed tot de eerste kruising waar ik linksaf moest en geen richting aangaf. Toen zat er ineens zo’n diender achter me. “STOP”, zei hij, “Waarom geef jij geen richting aan?” “Ja”, zei ik, “Ik kan toch geen richting aangeven met in mijn ene hand het ijsje en in de andere mijn fietsstuur?” Ik zei tegen hem: “Je mag toch niet zonder hand(en) aan het stuur fietsen, en daarom kon ik geen richting aangeven”. Voor het eerst zag ik een agent die geweldig begon te lachen. Hij zei tegen mij: “Je moet later, wanneer je groot bent, advocaat worden! Je smoesje was heel goed. Rij maar door, maar de volgende keer geen ijsje eten op de fiets.”
Dat was dan weer een bof: geen bekeuring, eigenlijk alleen maar een berisping.

Er waren nog heel veel meer gelegenheden om je uit te leven. Het bekende land, waar nu de nieuwe RAI staat. Met daarop aan de rechterkant een park met een pierebadje; het was rond van vorm en links en rechts stonden een soort pergola’s. Daar kon je je werkelijk urenlang vermaken. Er kwamen veel kinderen uit de Pijp naartoe. Een mooi park; niet al te groot, maar mooi. Aan de bouw van de nieuwe RAI ten offer gevallen. Wéér een mooi plekje minder.
Kuilen graven, hutten bouwen en natuurlijk “fikkie steken”. Wanneer je dan thuis kwam zei moeder: “Zeker een brandje gestookt.” Je kon eigenlijk geen nee zeggen, want je rook naar een gerookte paling. Wij zijn daar als kinderen nooit lastig gevallen. Mijn moeder waarschuwde ons om nooit met iemand mee te gaan of iets aan te pakken.

Het ‘De Mirandabad’ was een open zwembad. Geweldige tijden waren dat. Ik leerde daar mezelf in één dag zwemmen. Toen ik wist dat ik kon zwemmen sprong ik meteen in het diepe. De badmeester zag mij springen en vroeg mij “Kun jij wel zwemmen?” “Ja”, zei ik.
“Laat maar eens zien. Eerst een tijdje de schoolslag en een groot stuk rugzwemmen, en daarna watertrappelen.”
Het ging heel goed en hij zei: “Jij mag in het diepe blijven zwemmen.” Na afloop van het zwemmen kwam je buiten, en daar stond een kar met zure bommen en scheepsbeschuit op je te wachten. De IJscoman ontbrak ook niet.

De Zuidelijke Wandelweg. Om er op te komen fietsten wij eerst richting de Boerenwetering, en vóór de houten brug over de Boerenwetering gingen we linksaf. Rechtsaf had je de Diepenbrockstraat, aan het einde kon je dan naar links- of rechtsaf om op de Zuidelijke Wandelweg te komen.
Daar had je ons clubhuis van de Padvinders: de Royal Stuartgroep en het terrein van VVV (ik kwam, ik zag en ik overwon). Daar leerde ik hockey spelen.
Al fietsende passeerde je een klein houten huisje van OVV. Daar kon je melk drinken en yoghurt eten. Er stonden wat stoeltjes buiten, en op een mooie zomerdag waande je daar in een paradijs. Heel jammer, dat de Zuidelijke Wandelweg voor een groot deel is verdwenen. Het was voor ons een echt uitstapje op een zondagmiddag. Het hoorde bij de Rivierenbuurt; net als het Wienerwald bij Wenen
Wanneer ik door het Wienerwald wandelde, zag ik bij momenten de Zuidelijke Wandelweg weer voor me. Ik denk wellicht een associatie van geuren en kleuren.

Wij speelden ook veel bij het sluisje in de Boerenwetering, waar de kleine groentebootjes van de tuinders op een karretje overheen werden gehaald. Een leuk gezicht. Eén keer stak een vriendje van mij zijn hand in het water om een aaltje te vangen en ineens had hij een krab aan zijn vingers hangen. Een zoetwaterkrab bestaat echt. In de winter, wanneer er sneeuw lag, gingen we met onze sleeën bij de Boerenwetering van de hoogte af de bevroren Boerenwetering op. Af en toe vlogen we over een wak, of we vielen, en kwamen dan drijfnat thuis.

Vissen vangen probeerde wij ook als jonge knaapjes. Ons plekje was langs de Stadionkade. Je moest dan eerst over een klein stukje gras lopen. We zaten langs het water op de stenen wallenkant. Bij het komen en gaan liep je over dat kleine stukje gras en ineens stond er een soort in burger geklede veldwachter (type Bromsnor). Hij vroeg ons: “Hoe zijn jullie aan de wallenkant gekomen?” We zeiden: “Door dat kleine stukje gras gelopen.” De veldwachter zei: “Jullie weten,dat je dat niet mag, en ik neem jullie visspullen in beslag.” Ineens waren we onze spullen kwijt. Achteraf zeg je dan: overdreven dienstijver.


De Apollohal. Daar leerden heel veel Amsterdammertjes schaatsen en er was ook het vermaak van de IJshockeywedstrijden van onze bevrijders: Canadezen, Engelsen, Schotten en Amerikanen.
Van een Canadese militair had ik een baret gekregen, en ik was zo trots als een pauw. We waren onderweg naar de Apollohal voor zo’n spannende wedstrijd en er liep een man op me af en die zei: “Je mag geen legerbaret dragen, en die neem ik in beslag.” Hij trok hem van mijn hoofd en wég was hij. Toen al had je ook misselijke mensen. Wat kon je doen als kind tegen zo’n schoft? Later werd de Apollohal een sporthal en een bioscoop, die nu ook al weer jaren weg is.

De Zuiderschool. Toen ik die bezocht had je als hoofd van de school Mijnheer van Zijl. De klassen werden geleid door de juffen Dikhout, van Dijk, Wierda en Dornbach. De handwerkjuf was mevrouw Wiebenga, die in de zomer vaak boven aan de trap stond wanneer je naar huis ging. In de zomer had ze heel veel last van hooikoorts, en dan stond ze heel erg te snotteren. De leraren waren de heren Hamel en Koeleman; en als inval Mevrouw Hamel. In de brugklas hadden we een mijnheer Essert of zo iets dergelijks; zijn naam ben ik een beetje kwijt. Wie weet dat nog? O ja de gymnastiek leraar: volgens was zijn naam Meijer.

Bij Juffrouw Dikhout - echt een heel lieve vrouw - mochten we vrij tekenen; je mocht zelf een onderwerp kiezen. Ik koos de linnenkast die op de slaapkamer van mijn ouders stond. Daar bovenop lagen een aantal kazen (om te eten ). Een paar ronde en een rechthoekige. Toen ik klaar was met “mijn linnenkast” vroeg juffrouw Dikhout: “Jantje, wat zijn dat voor dingen boven op de kast?” Ik zei: “KAZEN”. De juffrouw begreep er werkelijk niets van. Om 16.00 uur ging de school uit en om 16.15 uur zat juffrouw Dikhout bij ons thuis. Het was midden in de oorlog! Ze wilde ook graag een stukje kaas. Ze woonde op de Middenweg en op een zondagmiddag gingen we bij haar een kopje thee drinken. We brachten weer een stukje kaas voor haar mee. Ze moest wel lachen; het was een schat van een mens.

Juffrouw Dornbach is verongelukt in de Haarlemmermeerstraat bij het Hoofddorpplein. Daar is ze onder een auto gekomen, op weg naar haar werk. Ze is toen begraven op Zorgvliet. Ik was daar getuige van.

Van huis uit waren wij niet Christelijk. Mijn moeder werd geboren in Stroe (gemeente Barneveld). Daar kwamen vroeger en- wellicht ook nu - heel veel eieren vandaan kwamen. Haar vader was stationschef, en werd steeds op een andere plek neergezet. Op het laatst werd hij in Amsterdam geplaatst, en daar leerde mijn moeder haar man kennen; onze vader zogezegd.

Ik moest naar de Zuiderschool, omdat er op de Openbare School in de Dintelstraat onderwijskrachten werkten die lid waren van de NSB. Mijn Vader was bang dat ik hem in mijn onschuld zou verraden, en eigenlijk deed ik dat al met “mijn linnenkast”. Mijn vader had samen met zijn broer een expeditiebedrijf en scheepsbevrachting. Daardoor kon hij - zeker in het begin van de oorlog - wat makkelijker aan eten komen; vandaar die kazen op de kast.

Later in de oorlog werd het een groot probleem, en vooral de hongerwinter van 1944 was VERSCHRIKKELIJK. Mijn ouders hebben toen, van het weinige dat ze bezaten, veel weggegeven. Mijn vader zei weleens aan tafel tegen mijn moeder: “Stop er nou mee, anders hebben wij niet meer te eten.”

De Oude Rai in de Ferdinand Bolstraat (daar staan nu bejaardenwoningen) was ook zo’n plek waar we naar toe gingen wanneer er een AUTO RAI was en Circus Knie uit Zwitserland ons land weer aandeed. Een geweldig Circus!
Aan de kant van de Jozef Israëlkade stond een groot gebouw, en dat was een school.
Het gebouw was helemaal van hout, en in de oorlog probeerde iedereen een plankje te bemachtigen om het kleine noodkacheltje te stoken. Er stonden ook laagbouw winkeltjes, waaronder een Café en de timmerwerkplaats van de Firma Seijfert. Na de oorlog was dat de plek voor de Kermis. Nu staat daar het Japanse OKURA Hotel. Wanneer je daar bovenaan de bar zit, kijk je prachtig over de Rivierenbuurt. Een aanrader om daar eens naar toe te gaan.
Wanneer ik later op de AUTO RAI werkte voor het merk Nissan, dineerden we daar; en ik moet zeggen: het was heerlijk !!*****

Ik had heel veel vriendjes, en op zondagochtend gingen we vroeg op stap om te vissen in Aalsmeer. We gingen eerst naar het Haarlemmermeerstation, dat vroeger een echt station is geweest waar de treinen vertrokken naar o.a. Aalsmeer.
Nu gingen we met de bus van Maarse en Kroon; dat waren prachtige blauw beige autobussen.
We stapten uit bij de oude veiling in Aalsmeer, en liepen naar de hoek van de Ringvaart. Daar huurden we een roeibootje voor een dag. Ik geloof dat het ƒ3.50 kostte, en dat deelden we weer met zijn vieren.
Bij mooi weer gingen we eerst vissen; en tegen de middag, wanneer het wat warmer werd, sprongen we overboord om lekker te zwemmen in het glasheldere water! Het water was toen nog zo schoon. Je keek er dwars doorheen en je zag hele scholen vissen voorbij zwemmen. Bennie Vos uit de Geleenstraat ving eens een emmer vol. Voor zijn katten!

Ook gingen wij op zondag met lijn 4 (die had toen af en toe ‘s zomers open rijtuigen)
naar Artis. Op het Rembrandtplein stapte je over op lijn 9, en die stopte bijna voor de deur. Ook lijn 10 kwam daar in de buurt. Er waren nog meer varianten mogelijk om bij Artis te komen.
Onze buurman in de Geulstraat was portier bij Artis, en het was feest wanneer je daar naar toe ging. (Seijfert) De toegangspoort met de vergulde Adelaars; heel mooi! Wij hebben als kind heel veel komkommers naar Artis meegenomen. Als ik komkommer ruik, dan denk ik eerst aan Artis. Geuren en kleuren zijn heel belangrijk in je leven.

Maar….. wanneer ineens het luchtalarm afging, moest je de dierentuin verlaten en verzamelen in een gebouw. Daar werden films vertoond; over dieren natuurlijk. Bij een eventueel treffen van een bom op een kooi zouden er weleens wilde dieren kunnen ontsnappen en daarom moest iedereen de dierentuin uit. Nadat het alarm weer ging mochten we weer naar buiten. In Artis was ook een Verkade winkeltje.

Vanuit de Rivierenbuurt kwam je met lijn 4 en 25 overal makkelijk naar toe. Wat ik van lijn 25 vreemd vond, was dat hij op de Churchilllaan jarenlang aan de verkeerde kant van de weg heeft gereden. Hij reed een groot stuk tegen het verkeer in.

De Rivierenbuurt had veel leuke en goede winkels. C.Jamin, op de hoek Scheldestraat –Churchillaan; en aan de overkant de prachtig betegelde winkels van de Gruyter. Daar kreeg je bij de boodschappen het “snoepje van de week”. Op de andere hoek een drogist en Café van Jan Bos. En, bijna vergeten: Jachtman. Een winkel vol primeurs van groente en fruit; een prachtige winkel.
Aan de overkant had je in de oorlog Albert Heijn. Daar moesten wij onze geschenken ophalen die door de geallieerden vliegtuigen boven Nederland waren gedropt (als manna uit de hemel gevallen). Er waren blikjes jam. Eén was er kapot, en die kreeg ik als extraatje. In het midden van de Scheldestraat was een taxi standplaats. Als lijn 25 nét was weggereden, moesten we nog wel eens een taxi nemen.

Wanneer je uit de Ferdinand Bolstraat komt, moet je over de brug. Daar staan vier kleine huisjes met een puntdak en dat symboliseert. Nu ga je de Rivierenbuurt in door een soort stadspoort; zoals vroeger. Alleen staan er nu geen poortwachters meer.
Ook de Scheldestraat was, net als de Maasstraat, een gezellige winkelstraat met een groot assortiment. Op het Scheldeplein waren het café van Robert, een herenkapper, en de groenteman. Ik denk dat de groenteman ‘Jachtman’ heette. Het café bestaat volgens mij nog steeds.

In de Rivierenbuurt kon je natuurlijk niet alles kopen, en dan moest je de PIJP in; vanuit het centrum vóór de Rivierenbuut gelegen.
Voor mijn aquarium moest ik op de hoek van het Van der Helstplein de eerste straat links; volgens mij de Van Ostadestraat . Daar zat een tropische vishandelaa,r en wij gaven hem de bijnaam “de Chinees”. Hij zal wel een Chinees uiterlijk hebben gehad.
Ik kocht daar een grote zwaarddrager, en die had de volgende dag ’witte stip’ iedere visliefhebber weet, dat al je vissen dood gaan wanneer je er niets tegen doet. Ik kreeg het advies om naar de apotheker (hoek Scheldestraat/Deurloostraat) te gaan om daar kalium permanganaat te kopen. De apothekeres keek mij vreemd aan: ik was toen 12 jaar. Ze vroeg: “Wat ga je daar mee doen? Ik vertelde mijn verhaal,”dat kalium permanganaat het enige middel was dat mijn vissen het leven kon redden. Ze keek mij aan en ze vroeg of ik de dosering wel wist. “Ja”, zei ik, en ik kreeg het spul van haar mee. Het waren korrels, die je eerst in het water moest smelten en daarna het water met de opgeloste korrels in het aquarium deed. Dan was het aquarium water rood/paars gekleurd; heel apart. De kleur verdween vanzelf. Voor veel vissen was het helaas te laat. Het hielp wel, maar voor de vissen die ernstig waren aangetast hielp het helaas niet meer.

Ook grensoverschrijdend was de reis van de Rivierenbuurt naar de Albert Cuyp. Daar kon je bijna alles kopen. Het assortiment kramen was heel groot. De visafdeling, snoep enz. Nu staan er teveel kledingstallen. De laatste keer dat ik de “’Cuyp”bezocht viel mij dat erg op.

Wanneer de mensen wat netter op hun buurt zouden zijn, dan is het goed toeven in de Rivierenbuurt. Een fijne buurt: je zit zó op de snelweg naar Rotterdam, en over de Utrechtse Brug richting Utrecht. Over een aantal jaren is er de Noord-Zuid lijn (of de Zuid-Noord lijn?). Dan ben je in een minimum aan tijd in de binnenstad. Heerlijk lijkt mij dat; geen stoplichten, geen volle straten met autos’, maar als een pijl ga je efficiënt op je doel af.

De eens zo mooie Kalverstraat en Heiligeweg, De Reguliersbreestraat met het prachtige Tusschinski theater, Dat was een feest om naar toe te gaan
Kwekkeboom, met zijn overheerlijke kroketten, en om de hoek: Broodje van Dobben. Het ijsje van Van der Linden op de Nieuwendijk, en vroeger het Hammenhuis in de
St. Luciensteeg. Nostalgie noemen we dat!

Amsterdam ik mis je!


Jan Drijfhout,
Den haag
jan.drijfhout@casema.nl 

 

omhoog   MOORD IN DE GEULSTRAAT
de gebeurtenis is werkelijk waar maar het verhaal er omheen is fictie

In de Geulstraat woonde in de oorlog een Duitser, die niemand kende. Hij liet zich weinig zien en had geen contact met de buren. Zo leek dat. Af en toe kwam er een auto voorrijden die hem ophaalde. Waar hij dan naartoe ging wist niemand.
Er kwam nooit iemand op bezoek. Het was een “Einzelganger”, zoals de Duitsers zeggen.

Bij toeval kwam ik hem in de binnenstad tegen. Het was een regenachtige en een beetje sombere dag. Er waren van die laaghangende wolken en het was vroeg donker. Ineens kreeg ik trek in een kaboutertje (borreltje).
Ik stapte een kroeg binnen; een echte ‘bruine’, met ouderwetse tafelkleedjes met asbak en bloemetje. Er lag zelfs een spijskaart voor kleine hapjes. Veel was er niet meer in de oorlog, maar tóch. De mensen waren toen zo vindingrijk, dat ze van iets eenvoudigs toch een lekker hapje konden maken.

Aan de bar zat de onbekende Duitser. Het intrigeerde mij, en ik ging naast hem zitten. Al vlug hadden we contact en het bleek geen onaardige man te zijn.
Ik moest wel oppassen dat ik niet zou zeggen dat hij in de Geulstraat woonde. Ik dacht dat hij dat niet wilde weten.
Ik begon heel voorzichtig en ik zei: “U bent zeker ver van huis?”. Hij antwoordde: “Ja, ik kom uit München. En meteen dacht ik: ja, daar komen de meeste Nazi’s vandaan. Hij vroeg mij: “Maar waar komt u vandaan?” Ik zei: “Uit de Jordaan.” “Dat is ver weg”, zei hij. “Hoe bent u hier dan terecht gekomen?” Ik antwoordde: “Gewoon, lopend!” “Lopen? Dat kan niet.”, zei hij. “Jordanië is hier toch heel ver vandaan?” Hij begreep het niet en was duidelijk niet van Amsterdam.

Ik vertelde dat de Jordaan een stadswijk was. “Daar ben ik nog nooit geweest”, zei hij nog.
Hij nam een slok, gaf me een hand, en vertrok. De uitbater van het café vertelde mij dat ik op moest oppassen, want hij had gehoord dat die Duitser bij de Gestapo (Geheime Staats Polizei) werkte. Hij stond bekend als een keiharde kerel, die geweld niet schuwde. Ik kon het me haast niet voorstellen. Je ziet maar hoe je je kunt vergissen. Ik vroeg de kroegbaas: “Komt hij hier veel?” Hij antwoordde: “Ja, één keer per week op vrijdag – zoals nu.

Eén week later ging ik weer naar die kroeg. En ja hoor: hij zat weer aan de bar. Ik liep op hem af, kreeg een hand, en hij bood mij een kaboutertje aan.
Hij bood mij ook een sigaret aan; een Amerikaans merk: Chesterfield. Het lag op mijn
lippen om te vragen: “Hoe komt u daaraan?” Het was natuurlijk in de oorlog buit gemaakt. Hij vroeg mij: “Wilt u mij de Jordaan eens laten zien?” Een moeilijke vraag. Ik kon hem niet uitnodigen om mee naar binnen te gaan, want ik woonde daar niet. Ja, dit was een groot probleem. Ik moest snel een smoes verzinnen, en ik zei dat ze in mijn huis aan het werk waren en ik tijdelijk bij mijn moeder woonde.
“Waar woont uw moeder?”, was zijn volgende vraag. “In Amsterdam Oost”, zei ik. “Nee”, zei de Duitser, “De stráát bedoel ik.” “Kruislaan”, schoot mij het eerst te binnen. Het adres van de Oosterbegraafplaats.

We namen nog een kaboutertje en hij wilde meteen met mij op stap. We liepen rechtstreeks naar de Jordaan. “Kleine huisjes”, zei hij nog. Ik vertelde hem dat hier veel armoede werd geleden, maar dat veel Jordanezen Opera liefhebbers zijn vooral van Richard Wagner.**
“Mooi”, zei hij, “Dat is eigenlijk de hofcomponist van onze Führer, Adolf Hitler”. Richard Wagner componeerde zijn muziek ver voor de Nazi: s aan het bewind kwamen.. Ik moest toch wát zeggen.
“Zo, nu wil ik graag de straat zien waar jouw huis staat. Hoeveel etages heeft jouw huis?” Ik antwoordde: “Drie etages. Het staat in de Goudsbloemdwarsstraat.” Hij kon het niet uitspreken. “Wát een naam”, zei hij. Ik zei: “Kijk, dáár, op nummer 16.” Het viel hem op dat mijn naam niet bij de bel stond. “Waarom?”, vroeg hij. Dit werd een penibele situatie! Ik zei: “Dat klopt, ik heb een nieuw naamplaatje besteld. “Leuk huisje”, vond hij. Ik dacht: vlug doorlopen.

We kwamen weer langs een kroeg en daar wilde hij ook naar binnen. We dronken daar een Kaboutertje, en nog één. Hij werd wat spraakzamer, en ik kwam er achter dat hij meer van mij wist dan ik van hem. Dat was dom van mij; maar ja, de klok viel niet meer terug te draaien.
Niet met vuur spelen en een tijdje niet meer die kroeg bezoeken, adviseerde ik mijzelf.

Drie weken later dacht ik: zou hij nog steeds in die kroeg komen? Even binnen kijken. En ja hoor: hij zag mij direct, en vroeg mij: “Waar ben je gebleven?” “Ik had een griepje”, loog ik.
Hij zei: “Ga zitten en neem een kaboutertje van mij. Ik vond wel gezellig om met je te praten. Maar ik zou je wat willen zeggen: ik doe mijn werk met tegenzin. Oppassen, dacht ik, en zei: “Ik weet niet wat voor werk u doet.”
Hij vertelde: “Ik werk op het Hoofdkwartier van de Gestapo in de Euterpestraat. Ik maak me grote zorgen omdat mijn vrouw en kinderen in München wonen. Ik deed heel veel moeite om ze te laten verhuizen naar het platteland, daar was het een stuk veiliger. Dat was niet zo eenvoudig toen Duitsland in de ban was van de oorlog. Ik weet zeker dat de Geallieerden München gaan bombarderen; en wat dan?”
Ik begreep zijn loslippigheid niet. Wat wilde hij mij daarmee duidelijk maken? Ik vertelde hem dat wij Nederlanders dat probleem óók heel goed kenden. En dat wij het aan den lijve hadden ondervonden door de bombardementen van de Duitsers op Rotterdam en andere plaatsen in Nederland. “Ja”, zei hij, “daar kan ik mij ook heel veel bij voorstellen. Veel slachtoffers onder de vrouwen en kinderen.” “Onschuldigen”, zei hij nog.
Het werd voor mij steeds onduidelijker welke kant onze ontmoetingen op zouden gaan. Ineens dacht ik: zou hij mij willen gebruiken? Moest ik een onderduikadres voor hem opzoeken?

Het was weer vrijdag, en in de namiddag stapte ik weer de kroeg binnen. Ik zag hem niet, en de kroegbaas zei: “Hij zit op het toilet “
Hij kwam met een glimlach tevoorschijn en zei tegen mij: “Waarom heb je mij in de maling genomen? Ik weet alles van je. Je hebt een huis in de Geulstraat, dus niet in de Goudsbloemdwarsstraat. En je moeder heeft geen huis op de Kruislaan; daar is de Oosterbegraafplaats en ze is niet overleden.”
Met een mond vol tanden stond ik daar. Ik zag het ergste gebeuren; dat hij mij mee zou nemen naar het GESTAPO hoofdkwartier. Maar hij zei: “Nee jonge vriend, maak je geen zorgen. En vanaf dit moment doe jij wat ik je vraag. Is dat begrepen?” De toon was echt Duits en niet prettig.
Hij vervolgde: “Ik wil dat je volgende week om 16.30 uur weer in de kroeg bent. Dan praten we verder.”

Die week duurde in mijn gedachten wel een jaar. Ik wilde zo graag weten welke kant het op zou gaan. Dat hij mij te pakken had, was waar. Dat hij wist wat ik deed? Nee, daar had hij geen vermoeden van, hoopte ik.
 
Het was weer Vrijdag en ik hoopte, dat de ontknoping van zijn plan door hem uitgesproken zou worden. Het gesprek kwam moeilijk gang. Ik wilde hem eerst laten praten, maar dat deed hij niet. Hij bestelde eerst weer twee Kaboutertjes en we rookten samen een sigaret; dit keer een Camel. Hij was heel stil en anders dan bij onze vorige ontmoetingen.

Eindelijk begon hij. “Ik zal je eerst vertellen hoe ik heet: Kurt Heydrich. Ik ben een neef van Reinhard Heydrich, die in de omgeving van Praag door een aanslag van verzetstrijders om het leven is gekomen. Dat was in 1942. Een week later was hij overleden tengevolge van een infectie in zijn buik.
Hij was Hoofd van de Gestapo.Uit wraak werden de bewoners van een klein dorp Lidice om het leven gebracht: 192 mannen, 60 vrouwen en 88 kinderen. Het totale aantal doden werd geschat op 1300. Allemaal liquidaties.”

“Ik kan er niet meer tegen en ik wil stoppen. Hans, wil jij mij daar bij helpen? Ik heb vreselijke dingen met mensen gedaan: tijdens verhoren geslagen, geschopt en nog erger.
Ik wil gewoon weer naar mijn vrouw en kinderen. Ik weet dat ik schuldig ben, maar ik heb spijt.
Ik weet dat, wanneer mijn spijt bekend wordt bij mijn superieuren, het ‘t einde van mijn leven is. Je moest spijkerhard zijn, zonder mededogen. Befehl ist Befehl!
Net as Wilhelm Canaris wacht mij dan de dood in een concentratiekamp. Canaris hebben ze zeer lafhartig opgehangen. Hij keerde zich tegen Hitler, en toen was het voor hem óók afgelopen.”

Ik vroeg bedenktijd, omdat ik niet wist wat ik moest doen en ik wilde overleg met mijn achterban. De achterban was heel nuchter en zei: “Laat hem maar verrekken!” Ik was eigenlijk emotioneel te ver gegaan met Kurt. Mijn collega’s zeiden: “Laten ze hem maar ophangen, dat is weer een zo’n ‘beul’ minder.”
Ik had er toch heel veel moeite mee om hem te laten vallen. Mijn geweten was stellig anders dan dat van Kurt, want die had al een vreselijke reputatie achter de rug.

Er was weer een ontmoeting, en toen zei Kurt: “Als je me niet helpt dan laat ik je arresteren, want ik weet dat je deel uit maakt van de ondergrondse in Amsterdam.”
Het was een schok en ineens dacht ik: nu komt weer je ware aard naar boven. Voor mij was dat het teken ‘stoppen’. Eigenlijk was ik blij dat hij mij hielp de knoop door te hakken. Mijn emoties voor hem verdwenen, en zag hem zoals ik hem indertijd niet zag.
Ik was te ver gegaan, en dat vonden mijn collega’s ook. Ik had mijn collega’s in gevaar gebracht. Het enige dat ik kon doen was hem te vertellen dat ik voor hem bezig was een adres te vinden om te kunnen onderduiken; maar dat het niet eenvoudig was.
Wij spraken af elkaar weer te ontmoeten, en hij zei nog: “Als je niet komt, laat ik je halen.” De toon werd steeds dreigender en ik werd bang dat het wellicht te laat was.

Er kwam een spoedvergadering met mijn collega’s. De uitspraak was unaniem: liquideren. En wel zo snel mogelijk, vóór er iets kon gebeuren.
De daaropvolgende woensdagavond had een kleine ploeg mensen zich schuil gehouden in de Geulstraat. Op het moment dat Kurt thuis werd gebracht en de auto was weggereden, werd hij gegrepen.

Ze liepen meteen naar boven de trap op. Op het trapportaal boven hebben ze zijn benen en handen vastgebonden, en met zijn hoofd naar beneden kwam hij terecht op de granietenvloer en dat was tevens de ingang naar zijn huis. Hij was op slag dood. Kurt was te gevaarlijk en wist teveel; en dat had ik eigenlijk op mijn geweten. Ik bood mijn collega s mijn excuus aan maar dat maakte helaas niet veel indruk.
Ze zeiden: “Het is maar beter dat jij onze ploeg verlaat.” En dat heb ik ook gedaan. Ik was niet hard genoeg. Ik moest van hen de stad verlaten, omdat zij ook bang voor mij waren wanneer ik gearresteerd zou worden. Misschien stond mijn naam wel in een of ander dossier van Kurt Heydrich. De Duitsers zouden goede boekhouders zijn geweest; ze schreven bijna alles op.

Ik was wél bang dat de Duitsers represaille maatregelen zouden nemen. Maar dat gebeurde niet, en dat is eigenlijk onbegrijpelijk. Waren de Duitsers blij dat Kurt niet meer bestond? Daar zal wel nooit een antwoord op komen. Of is er iemand die nu nog leeft en die het kan vertellen?


Jan Drijfhout
jan.drijfhout@casema.nl
maart 2008

** Richard Wagner leefde van 22 mei 1813 tot 13 februari 1883. Hitler was zó begaan met Wagner”s zijn muziek dat, de nazaten van Wagner dikwijls door Adolf Hitler werden bezocht.
De muziek van Franz Liszt werd ook door de Duitsers misbruikt .Les Preludes was de muziek bij die Deutsche Wochenschau die je in de bioscoop kon zien. Propaganda !!
Het Kaboutertje was een jenever merk van Jansen uit Schiedam

 

omhoog   EEN DODELIJKE MERGPIJP IN DE GEULSTRAAT
een ware gebeurtenis !

Zo stond het in de krant de volgende dag, iedereen die dat las dacht meteen hoe kan dat, een mergpijp krijg je toch zo maar niet door je keel.
Ze dachten misschien de mergpijp van de banketbakker een zacht gebakje van binnen met cake en crème en van buiten marsepein en dan ook nog in de chocolade gedompeld.
Het ging niet over een gebakje maar over een echte mergpijp van een koe.
Als mede slachtoffer zal ik jullie zelf mijn verhaal vertellen, in de kranten staat het vaak zo overdreven.
Louis ( mijn Vader ) een vervent biljarter ging eenmaal per week met zijn vrienden biljarten in het Café van Jan Bos op de Noorder Amstellaan ( nu Churchilllaan ) biljarten. Dat was altijd een feest met een lekker hapje en een snapje ( zolang die er nog waren het was oorlog ) hield de feestvreugde erin.
Na de biljartparty gaat Louis naar huis. Louis doet daar de vliegenkast op het balkon open en ziet een schaal gekookte aardappeltjes staan en dacht die ga ik lekker bakken! Op het gasstel stond al een pan met bouillon te trekken met daarin de mergpijp.
Louis schoof de pan met bouillon opzij en pakte de koekenpan, een lekkere klont boter er in even laten bruinen en hup de aardappeltjes erin.
Toen ze lekker bruin waren en voor consumptie geschikt schoof Louis de pan met bouillon op de brander van het gasstel zonder de hoogte van het vuur te temperen.
Louis kroop lekker zijn mandje in en zijn vrouw sliep al een hele tijd en de kinderen lagen ook heerlijk te slapen. Niets vermoedend van wat er ging gebeuren.
Tot er een van hen roggelend wakker werd en alarm sloeg
Een dichte rook had zich meester gemaakt van ons huis en de stank was onverdraaglijk.
Ramen open en de ziekenauto bellen. Bijna waren we gestikt en hadden ademhalingsproblemen.
Op een goed moment stond de straat helemaal vol 2 ziekenauto's, de politie en de brandweer. Wat kan een mergpijp toch veroorzaken.
Wij werden allemaal meegenomen naar het ziekenhuis.
De pan waar de mergpijp had ingezeten was totaal verwrongen en van de mergpijp was bijna niets over.
Voor Louis was het wel een les om beter op te passen. De brandweerman zei nog U bent op tijd wakker geworden anders was het echt anders afgelopen.
Maandenlang stonk het huis naar verbrande botten een afschuwelijke lucht.
Jan de zoon van Louis zei nog Pa neem voortaan maar een mergpijpje van de banketbakker mee. Dat is wat veiliger !
En inderdaad kwam Pa de volgende keer thuis met mergpijpjes van de banketbakker en als extra een paar bokkenpootjes. Dat was smullen en we waren al weer gauw de catastrofe vergeten. Om aan deze lekkernijen te komen moest je zelf de grondstoffen leveren aan de banketbakker.
Toen ik weer op de Zuiderschool kwam waren mijn klasgenootjes erg nieuwsgierig
“ze zeiden hoe kan dat nou een mergpijp” Ik legde ze het nog even uit en ze begrepen het toen helemaal.. Ik denk, dat ik vaak een bescherm engel heb gehad.

Ja het leven gaat door met dit keer weer een goede afloop.

Jan Drijfhout
jan.drijfhout@casema.nl 
maart 2008

 

omhoog  ALMSTRAAT 31
Hoe het begon en eindigde
Een kijkje achter de gevels in de Almstraat


Voor mij ligt een woonvergunning met de datum 8 januari 1991 voor de flat Almstraat 31. Nr.0099670 N 8 januari 1991. Voor het laatst waren wij op bezoek in 1961 bij de heren Van Wees en Nico Hoekstra; die woonde toen op nr. 20.

Het was een bezoek omdat zij en wij bedrogen waren door een vogelhandelaar in Weesp. Ik hoorde dat toevallig, in de Pijp toen ik bij vogelhandelaar Van Dijk was om een Kaketoe te kopen.
Van Dijk vroeg mij of ik al eerder kaketoes had gehad. “Nee” zei ik, “Wel twee keer een valse grijze roodstaart.”
“Zeker uit Weesp?”, vroeg hij. “Ja, hoe weet u dat?” Hij antwoordde: “Ik heb gisteren twee heren in de winkel gehad met een soortgelijk verhaal. Deze twee heren zijn van plan een proces te beginnen tegen de vogelhandelaar. Hun kaketoe was al na een paar dagen overleden.”
Ik kreeg het adres belde op of ik met hen mee kon doen; dat zou het proces wat goedkoper maken. Ja, dat wilden ze wel.
We maakten een afspraak en kwamen zodoende in de flat Almstraat 20 binnen.
Achteraf besloten wij geen proces te beginnen, tegen de vogelhandelaar, maar wij bleven wel contact houden.
Vaak ging ik met hen naar vogelhandelaren in Brabant.

omhoog  WONINGNOOD

Wij waren een jong echtpaar en in die dagen kreeg je niet zomaar een woning. Wij woonden in bij mijn moeder op de Sloterkade, maar snakten toch naar zelfstandigheid.
Ik belde Zomers Buiten op of ik wij ook in aanmerking zouden kunnen komen voor zo'n flat. Ja dat kon, maar niet op korte termijn. Eerst lid worden en goed op de advertentie letten waar Zomers Buiten huurwoningen aanbood.
Het leven gaat verder en het lukte ons via kennissen huisvesting te krijgen in de Linnaeusstraat, tegenover het Oosterpark. Vandaar vertrokken wij naar de Bellamystraat, in Oud West bij de Ten Katestraat. Dat was leuk omdat daar ook dieren- en vogelhandelaar Seket zijn winkel had, en de markt was heel dichtbij. Ik ging vaak naar Seket om daar vogels te bekijken en ook te kopen.
Helaas hadden wij onder ons in het benedenhuis verschrikkelijke mensen wonen die veel geluidsoverlast veroorzaakten.
We gingen weer verhuizen, en kwamen terecht in Amsterdam Osdorp aan het Langswater op de 13 etage. Een moderne driekamerflat met een uitzicht op Schiphol tot aan Sassenheim. Prachtig ; je zag de vliegtuigen landen en weer opstijgen. Ik dacht: “Hier ga ik nooit meer weg.” Totdat wij onze eerste kind – een zoon – kregen in 1968. Wij vonden het beter om op de begane grond te gaan wonen met een tuin.
Wonderwel konden wij een eengezinswoning in Hoofddorp huren. Later kochten wij een huis. Maar daar werd ons woongenot ernstig verpest omdat de Gemeente Haarlemmermeer een vergunning had afgegeven voor het bouwen van bedrijven. Dat bedrijf stond bijna bij ons achter in de tuin.
Het was helaas tijd om weer op te stappen naar een andere woning in Hoofddorp. Door omstandigheden zijn wij uit elkaar gegaan; gescheiden dus. Inmiddels hadden wij er ook een dochter bij gekregen; dat was al in 1970. Ik had samen met mijn zuster een bedrijf, en dat hebben we opgedoekt. Het was een servicebureau voor de automatisering.
Ik moest een andere baan zoeken en dat lukte wonderwel. Ik hoefde niet te solliciteren. Een relatie die mij kende, vroeg mij om bij hem te komen werken.
Later kreeg ik een heel veel betere baan aangeboden in den Haag. Ik kon daar ook direct beginnen.
Inmiddels woonde ik bij mijn zuster in Hoofddorp en van daaruit reed ik iedere dag v.v. Van Hoofddorp naar Den Haag. Toen ook al file-leed. Vooral bij slecht weer vertrok ik een half uur eerder.

omhoog TERUG NAAR AMSTERDAM

Ineens bedacht ik dat ik nog een lidmaatschap te bezat van Zomers Buiten.
Ik volgde in de krant of er woningen werden aangeboden. En ja hoor, de Almstraat 31 was beschikbaar. Binnen een week had ik een flat. Dat was dus 1991; 30 jaar later na ons bezoek aan de Almstraat 20. Ik woonde daar met veel plezier. Tegenover mij woonde een mijnheer, Rob heette hij, die ik in den Haag door mijn werk had leren kennen. Hij was ook gescheiden en naar Amsterdam vertrokken.
Ik nodigde hem uit, omdat ik in de gaten had dat hij het moeilijk had, en ik wilde hem wel helpen Ik heb echt mijn best gedaan, want zijn familie wilde niets meer met hem te maken hebben. Toen hij mij het hele verhaal vertelde waarom, begreep ik dat de narigheid die hij daar had veroorzaakt niet meer was goed te maken. Hij was o.a. ontevreden over zijn huisarts, en ik vond dat ik een goede had in de Maasstraat. Ik raadde hem aan te kijken of hij daar ingeschreven kon worden, en dat lukte.
Hij werd zwaar depressief; mede door de oorzaak dat onze flat een giga opknapbeurt kreeg, en de bewoners geherhuisvest moesten worden. Hij raakte in paniek omdat hij mij zou kwijt raken als luisterend oor. Bovendien was zijn gezondheid zeer slecht: overgewicht, suikerziekte amputatie s van tenen. Teveel om op te noemen, maar wél verschrikkelijk hoe deze man moest lijden.
We spraken vaak over zelfdoding, en hij zei dan: “Ik heb insuline, en als ik dat teveel inspuit sterf ik een pijnloze dood. Spuit ik niet dan ga ik ook dood.” Dat gebeurde ook met de Paasdagen.
Ik was in den Haag, en toen ik dinsdag weer terug kwam lag hij dood in zijn flat. Ik belde de politie, en de brandweer moest de woning open maken en daar lag hij.
Het zat mij niet lekker, en ik ging naar onze huisarts. Ik vertelde hem mijn verhaal, en wat ik allemaal geprobeerd had hem de zin van het leven terug te geven. Doch de huisarts vertelde mij dat hij hem niet had kunnen helpen, en dat zou mij ook nooit gelukt zijn. Een persoonlijkheidsstoornis. Een heel ernstige ziekte.
Voor ik met de Paasdagen wegging belde ik nog met zijn zuster, en vertelde haar dat het met haar broer uiterst slecht ging en of zij het niet van mij kon overnemen. Geen sprake van. Wél denk ik achteraf dat zij een hulpverlener hebben gezocht en gevonden. Die kwam pas woensdag na het overlijden van mijn buurman (op de maandag daarvóór).
De man belde nog bij mij aan of ik wist waar Rob was. “Ja”, zei ik hem, “op dit moment bij een begrafenisondernemer, want hij is overleden! Ik moet zeggen dat u er niet bepaald snel bij bent geweest.” Hij mompelde wat en ik deed de deur dicht. Helaas kon ik niet naar de begrafenis van Rob, maar ik hoop dat hij de rust heeft gevonden. Ik weet zeker dat hij zo niet verder kon leven.
Toen Rob nog leefde, belde mij een relatie dat een goede kennis van haar vanuit de Bijlmer naar de Almstraat wilde verhuizen. Hij woonde in de Bijlmer, zij twijfelde aan zijn keus.
Het was ook een alleenstaande man, en had aan de ruimte van de flat voldoende. Mijn relatie belde op of ze eens met hem langs kon komen om kennis te maken.
Natuurlijk was dat goed en ook hìj werd een geregelde bezoeker in mijn flat. Net als Rob had hij een heel goede schoolopleiding: Gymnasium. Alleen sukkelde hij ook met zijn gezondheid; zwaar astma en heel slechte longen. Ook hij werd ernstig ziek en ik voorzag hem iedere dag van warm eten. Heel langzaam knapte hij op, en inmiddels had ik een aanstaande echtgenote leren kennen die mij hielp bij de verzorging. Zij vond Bart ook een uiterst sympathieke man.
Toen hij weer overeind krabbelde was hij zó blij dat wij hem zo goed hadden geholpen.
Alles ging goed, tot dat hij een asociaal onder zich kreeg wonen. Hij moest zijn slaapkamer uit vanwege het nachtelijke kabaal onder hem. Hij verhuisde zijn bed naar de woonkamer.
Wàt we ook deden – want ik had ook last van deze man –; niets hielp. Zomers Buiten deed wel haar best, maar het lukte hen niet van deze huurder af te komen.
Toen kwam er nog de mededeling dat Bart – net als iedere andere bewoner – de flat uit moest vanwege die grote renovatie. Het ging iedere dag slechter met hem. Hij zou het heft in eigen handen nemen wat de herhuisvesting betrof. Via via lukte het hem een huis te krijgen op de Middenweg op het voormalige Ajax terrein.
Zijn conditie was zó slecht, dat mijn vrouw en ik voor hem de vloer van de flat spiegelglad hebben geschuurd. Hij wilde graag marmoleum op de vloer hebben, en dan mocht er geen cement of wat anders onder liggen. Dat zou de marmoleum beschadigen. Een hele klus. Keuken. w.c., en de ramen; àlles schoon gemaakt. Hij kon er zó in.
“Ja”, dachten we, “dat lukt wel” Totdat ik op een zondagochtend vroeg werd gebeld door de relatie die mij in contact had gebracht met Bart.
“Ik weet het al”, zei ik direct; “Bart is overleden.” Het antwoord was “Ja, vannacht ging hij naar het toilet en daar gebeurde het.” Dat was 10 Februari 2002 Bart vergeten doen we je niet.
Hij had wel iemand in huis genomen die hij nog kende van zijn werk.
Maar die had – terwijl hij dood was – nog even zijn girorekening geplunderd. Oude bomen moet je niet verplanten. Door zijn familie kregen wij de uitnodiging zijn begrafenis in Driehuis Westerveld bij te wonen.
Maar daarvóór had de familie gevraagd of we ook naar zijn flat wilden komen.
Daar mochten wij iets uitzoeken als herinnering aan Bart.
Op zijn begrafenis was de voltallige familie aanwezig. Na de rouwdienst kwamen ze ons bedanken, omdat we hem een periode zo goed hadden verzorgd.
Tot de erfenis behoorde ook zijn twee zebravinken die al heel erg oud waren, maar we hebben ze toch nog lange tijd mogen verzorgen.
Met Bart hebben wij ook veel lief en leed gedeeld.
Waar het mij om gaat, is dat er zoveel geleden wordt door alleenstaande mannen en vrouwen. Eenzaamheid is vreselijk en maakt mensen vaak depressief. “Wat is nog de zin van het leven?”, vragen ze zich vaak af.
Toen ik 59 jaar en drie maanden was mocht ik in de VUT, en ik gaf me onmiddellijk op bij het UVV als vrijwilliger om mensen te bezoeken, boodschappen doen enz.
Ik kreeg via het UVV een mijnheer toegewezen in de Pijp in Amsterdam. Ruud was zijn naam. Hij was een Parkinson patiënt en zijn familie in Amerika, Zevenaar en Soesterberg keek spaarzaam naar hem om.
Hij at al jaren hetzelfde broodbeleg. De thuiszorg had weinig tijd voor hem. Iedere keer als ik op bezoek kwam nam ik een haring mee. Ik kocht ook ander broodbeleg en probeerde zijn leven weer wat fleur te geven.
Met toestemming van zijn zuster regelde ik zijn bankzaken zodat zij daarvoor niet speciaal naar Amsterdam hoefde te komen. Op de manier had hij altijd geld in huis; niet veel natuurlijk want dat was toen ook al gevaarlijk.
Ik regelde alles voor hem, kocht kleding liet zijn gebit in orde maken en zorgde er zelfs voor dat hij een legitimatie kreeg aan huis voor zijn paspoort.
Omdat ik in de verpleging had gewerkt mocht ik voor een hele week zijn medicijnen uitzetten in kleine doosjes, zodat hij precies kon zien wat hij moest innemen.
Maar de thuiszorg verweet mij dat ik fouten had gemaakt en dat zei dat ze het zelf weer zouden doen. Ik weet dat ik erg precies ben en dat in de kliniek waar ik gewerkt had ook de medicijndienst deed. Op een goed moment kwam ik erachter, wat hij met zijn medicijnen deed.
Wanneer hij een krampaanval kreeg nam hij de spierverslappers van de volgende dagen in om van de pijn af te komen. Mij was niets te verwijten.
Ik ging met hem mee naar ziekenhuizen om de specialisten te bezoeken.
Ineens kwam hij – net als ik – er achter, dat hij al jaren ingeschreven stond in een verzorgingshuis in Buitenveldert; en men vertelde hem dat hij allang aan de beurt was.
Ik regelde dus alles: de verhuizing, de flat totaal leeg achter laten; en Ruud vertrok naar zijn tweekamerwoning met keuken en was gelukkig. Alleen nam het de pijn niet weg. In ieder geval had hij deskundig personeel om zich heen en dat deed mij besluiten een ander persoon in eenzaamheid op te zoeken.
Op een zaterdagmiddag stapte ik om mijn fiets. Het was prachtig zomerweer, en reed langs de Amstel naar Ruud.
Hij zat in zijn kamer voor zich uit te staren en hij wilde met me naar buiten het park in.
In zijn rolstoel reed ik hem naar het park (een overblijfstel van de Floriade die ooit in Amsterdam was gehouden). We dronken kopjes koffie en na verloop van tijd vertrokken we richting huis. Daar aangekomen namen we nog een Coca Cola.
Ik moest weg en bracht hem weer naar zijn appartementje. Terwijl ik daar was ging de telefoon, en ik hoorde al dat het zijn zuster was uit Soesterberg. Ze zei: “Ik ben al tijden bezig je te bereiken. Waar zat je?” Hij vertelde dat hij naar het park was geweest, en haar vraag was direct: “Met wie??” Ik hoorde hem zeggen: “Met de zuster.”
Hij was zolang ik hem kende goed van verstand, en zo'n antwoord had ik van hem nooit verwacht. Ik vroeg hem: “Waarom doe je dat zo? Ik help je al meer dan een jaar, en op die manier voel ik me verraden. Je begrijpt, dat de vertrouwensband nu weg is en ik je niet verder kan helpen.” Ik zei nog: “Ik ben echt niet onze Lieve Heer, maar dit noemen ze een Judasstreek.” En zo voelde ik dat.
Het was voorbij, dacht ik. Hij ging mij 's nachts bellen. Midden in de nacht belde hij ons uit bed; en niet één keer, maar heel vaak.
Hoe het verder met hem is gegaan weet ik niet, maar nog vaak denk ik aan hem.
Van zijn zusters uit Amerika en Zevenaar hoorde ik dat hun zuster uit Soesterberg een onuitstaanbaar wezen was; al gedurende haar hele leven.
Jammer, als je zo'n zuster hebt.
Vrijwilligers krijgen het soms heel zwaar te verduren. Niet iedereen is geschikt om dat werk te doen. Dat is o.a. de reden van mijn artikel: om teleurstellingen te voorkomen. Maar iedere hand is welkom. Eenzaamheid is vreselijk. Denkt u het aan te kunnen, doe het dan. Het is niet alleen kommer en kwel. Het geeft ook voldoening en daarnaast helaas teleurstelling; dat is nu eenmaal het leven.

omhoog LOCATIE ALMSTRAAT
Een oase in Amsterdam

Een ideale plek in Amsterdam. Het Centrum, de snelwegen en het openbaar vervoer heel dicht bij.
De jaren die ik in de Almstraat doorbracht waren heel fijn. Ik deed er graag boodschappen, en denk dan aan de volgende winkels.
De kaasboer op de hoek van de Maasstraat en de Roerstraat; een aparte man. Nors, maar als je hem kende dacht je: “Ja hij is nu eenmaal zo.” In de Rijnstraat hadden ze ook een winkel.
Groenteman Vork; een vader die trots was op zijn twee zoons. Perfecte kwaliteit.


flat Almstraat

Woorts, de slager. Mijn vrouw zei wel eens: “Hij aait het vlees als hij vlees staat te snijden.” Ik had een gesprekje met hem en hij zei: Ik heb respect voor het dier dat is geslacht voor ons, om het op te eten.”
Waarlijk. een geweldige slager/filosoof. Bovendien verkocht hij kwaliteitsvlees. Lever en pekelvlees; broodje halfom noemt men dat. Samen met het brood van de warme bakker in de Waalstraat waarlijk een gebakje.
Aan de overkant zat de fotograaf (heel vroeger een Bensdorp winkel) en daarnaast eindelijk een Albert Heijn. En bijna op de hoek van de Churchilllaan (ook alweer een tijd geleden): de viswinkel van Hogenbirk. Ook kwaliteit Inmiddels opgeheven. Gesloten door eisen van de overheid. De eigenaar zag het niet zitten om een grote renovatie uit te laten voeren gezien zijn leeftijd.
Ik herinner mij ook nog een Belgische bonbonwinkel, en een poelier waar later en reisbureau is gekomen.
Er was ook een goede haringkraam. De vorige was overigens ook niet slecht; die zag ik later weer in de Pijp staan, in de Ferdinand Bolstraat om precies te zijn.


haring eten op het pleintje in de Maasstraat met mijn zwager uit Italië, zijn echtgenote en mijn echtgenote

Helaas is de klasse-banketbakker Oldenburg weg. En van veel vroeger een wijnhandel hoek Maasstraat en Geleenstraat.
In de Geleenstraat zat “OASE”. Mijn Vader kende de eigenaar heel goed.
Op de hoek dan: De Gruyter, met prachtige tegeltableaus aan de muur. Het is nu een videowinkel.
Eens was er een drogist Graat in de Maasstraat. Wanneer je daar de winkel instapte, rook het altijd naar petroleum. Men kocht dat in kleine blikjes van 10 liter en zelfs in flessen. Voor de petroleumstelletjes. Daar kon je het draadjesvlees lekker op laten sudderen. Na de oorlog verkocht hij ook Griotjes zonder dat je daarvoor een distributiebon in hoefde te leveren.
O ja, bijna vergeten: een grammofoonplaten handel van Fred. Daar kocht ik altijd mijn L.P.'s. Wanneer Fred afwezig was nam zijn bejaarde moeder de honneurs waar. Een heel gezellige dame. Fred is later muziekreizen gaan doen. Als ik me niet vergis naar Beiroet en Wenen en wellicht ook Verona.
Heel vroeger zat in dat pand vishandel Beune.
Op dat stukje zat lang geleden ook eens Tjomsma. Een geweldige broodbakker, net als van der Berg.
En een Joodse heer Wessels met olijven, augurken en uitjes in het zuur. Ik zie hem nóg in zijn winkel staan als ik er voorbij liep. Een Joodse man met een grote baard en keppeltje op. Een markant figuur.
Wat ik belangrijk vond was de ligging van de flat. Binnen enkele minuten zat je op de snelweg naar Utrecht of den Haag. De weg naar Den Haag gebruikte ik om naar mijn werk te gaan. De weg naar Utrecht gebruikte we om de mooiste plekjes van Nederland te ontdekken. Langs de Vecht en de Lek. De Lage Vuursche en het overige moois van Nederland.
Ook was je van daaruit met lijn 25 snel in de binnenstad of lijn 4. En ja, als het allemaal lukt: DE METRO!
Alleen één nacht herinner ik me nog heel goed. Plots hoorde ik iemand een sleutel in mijn slot steken. Ik vlóóg overeind en stond achter de deur. Ik had wél iets in mijn handen om de onverlaat op te vangen. Was hij dronken, of was hij met de etage in de war? Fijn was het in ieder geval niet.
Heel veel jaren later las ik in de krant, dat er een hoog bejaarde dame in de flat was omgebracht.

omhoog  EEN BESLUIT

Op deze website heb ik een aantal artikeltjes geschreven; de “Ingezonden verhalen”, over mijn jeugd in de Rivierenbuurt.
Op deze ingezonden verhalen heb ik zoveel reacties gehad; van over de hele wereld. Maar ook van mede-Rivierenbuurt bewoners van toen en nu.
Van George zijn moeder kreeg ik twee foto's waar George en Mary Sluiter op staan in de Geulstraat nr. 21. Het andere kleine ventje was ik: Jan Drijfhout. Op de andere foto ziet u dat George zijn moeder, zijn zusje Mary en hemzelf naar de Zuiderschool bracht. George is enkele jaren geleden overleden en zijn zusje al snel na de tweede wereldoorlog.


George, Mary en Jan.

Op Zondagmiddagen fietsten wij altijd samen door de buurt en we kregen brood mee. In de oorlog was er weinig broodbeleg. Hij had zoet op zijn brood en ik spek. Hij vroeg:”Kunnen we niet ruilen?” “Ja natuurlijk”, was mijn antwoord.
Later kreeg ik een uitnodiging om te komen eten. “Italiaans” zei hij. Het gerecht bestond uit macaroni, blikje tomatenpuree, stukjes ham, oude kaas (geraspt), en dat was het.
Later maakte ik kennis met de echte Italiaanse keuken en wat een weelde aan ingrediënten.
Mevrouw Sluiter vroeg mij of ik de foto's wilde; en zo ja, dan kon ik ze op komen halen. Ze at nog altijd de macaroni zoals die toen werd klaar gemaakt. En een enkele keer doe ik dat ook nog een herinnering aan andere tijden.
Eppo Oomkens schreef ook voor deze website, en liet mij weten zich volledig te herkennen in wat ik geschreven heb over de Rivierenbuurt. Hij stuurde mij een foto van zijn moeder met als titel “Moeder's nieuwe hoed.”
Wanneer u goed kijkt, ziet u op de achtergrond de Sieberggarage en de twee Shell pompen links en rechts. Van Eppo mocht ik deze foto ook aan u laten zien. Eppo woonde ook op nr. 21 in de Geulstraat naast Gersie, de Centra kruidenier (bij heel veel mensen bekend). Ik ontving een bericht van overlijden van Jaap Gersie geboren in Amsterdam 4 juni 1927 en overleden in Blokker op 10 juli 2011.


De hoed van Eppo Oomkens' moeder in de Geulstraat

Op 8 januari 2012 stuurde ik Eppo 335 foto”s van Amsterdam Op maandag 9 januari 2012 kreeg ik een e-mail van zijn zoon die liet weten, dat zijn vader op 6 januari is overleden en begraven zal worden op 13 januari in Gasselte. Eppo bereikte de leeftijd van 81 jaar. Eppo ik zal je missen. Vooral je stijl van schrijven in één woord geweldig ! Een warm mens, met het hart op de juiste plaats, is heen gegaan.

Dan ziet u een foto van de Geulstraat nr. 19 1ste etage. Daar ben ik geboren op 24 juli 1937. Dan een foto van de flat in de Almstraat, net na de eerste opknapbeurt.
De grote verbouwing kwam weer veel later.


Mijn geboortehuis Geulstraat 19, eerste etage

Als herinnering laat ik U het schilderijtje zien dat ik heb uit gekozen van mijn overleden vriend Bart. Iedere keer wanneer ik bij hem op visite kwam, keek ik naar dat schilderijtje. Er gaat rust van uit, en dat boeide mij.


Het schilderijtje van Bart.

Ik ben nu 74 jaar en dit is mijn laatste artikel. Ik wil graag van de gelegenheid gebruik maken om iedereen van harte te bedanken voor de prachtige reacties. Van heel droevig tot zeer uitbundige vrolijkheid. Geweldig!
Op 59 jaar en drie maanden mocht ik in de VUT. Inmiddels ben ik 74 jaar geworden en woon nu in den Haag. “Geef mij maar Amsterdam”, zeg ik altijd.
Och wie weet; Heintje Davids nam ook iedere keer afscheid, om dan na enige tijd weer terug te komen, om daarna weer opnieuw afscheid te kunnen nemen.
Ik hoop dat de bewoners van de Almstraat tevreden zijn met hun verbouwde flat.

Mocht U nog iets willen weten stuur mij dan een e-mail.
Het adres is jan.drijfhout@casema.nl  

16 januari 2012

omhoog

Terug naar de vorige pagina <<