UIT HET AMSTELKANAAL
GERED
Enige tijd geleden was ik op zoek naar informatie over
ANNE FRANK en ik kwam op de website van “Geheugen van Plan
Zuid terecht. Ik was direct
nieuwsgierig naar hetgeen de buurtbewoners over hun buurtje
te vertellen hebben. Ik ben zelf
geboren in de Vechstraat en zoals in die tijd gebruikelijk
was: verhuisd naar Berkelstraat, IJselstraat
en Kromme Mijdrechtstraat. Over die
periode weet ik mij nauwelijks iets te herinneren.
Op mijn 5e jaar verhuisden wij naar de Borssenburgstraat
nummer 15 of 17 en vanaf die periode weet ik mij heel veel te
herinneren. En in deze straat werd
veel nering bedreven. Mijn vader was maatkleermaker en
beoefende zijn beroep op dit adres.
Op nummer 1 was een kruidenier van de familie Geerts en onze
boven buren was de familie Dik en deze hadden een zoon, die
piloot was bij KLM.
Het winkelhuis op nr.9 was de fietsenwinkel van Joop
Koghee, daarnaast een drogist
en daarnaast een groetenhandel van beiden
zijn mij de namen ontschoten.
Daarnaast was het bakkertje van de familie Bosman en buiten
het brood en koek wat zij verkochten,
was er ook een grote snoeptafel,
waaruit de jeugd diverse snoepjes kon uitzoeken.
Het meeste snoep kostte 1 cent,
maar er was ook een
lekkernijtje voor een halve cent,
maar wat dat was ben ik helaas vergeten.
Zo ziet Borssenburgstraat er nu uit.
foto: Google Streetview
Op Hartjesdag (een dag in augustus
als het hertenseizoen werd geopend) verkocht het “bakkertje”
ook vuurwerk. Voor het grotere
werk moest men naar Filia (hoek
Vechtstraat- Amstelkade). De eigenaar
was een lange man met een rood gezicht en als jeugd vonden
wij deze man een beetje geheimzinnig. Het grotere werk was
o.a. een gillende keukenmeid en een elektrische
bom; prijs 3 cent.
Ik ben bijna nog iets vergeten op de hoek van de
Borssenburgstraat en Holendrechtstraat was een kapper
gevestigd de Heer Wille. Deze man
heeft voor de jeugd nog een voetbalclub opgericht. De naam
was S.C.W.
Het was een kinderrijke buurt en er werd de meeste tijd op
straat gespeeld. Ons gezin bestond uit: Vader en moeder en 6
kinderen van 5 tot 20 jaar.
In diverse verhalen van het Geheugen van
Plan Zuid zijn heel wat kinderspelen genoemd. Maar
voor het spel wat niet werd genoemd
is wil ik nog even de aandacht.
De jeugd van plus minus 10 jaar kon fantastisch
koppen. Men deed vaak een wedstrijd,
wie het langst en bal kon koppen voor deze
de grond raakte en er waren erbij
die koppend het hele Borssenburgplein om liepen.
Vervolgens werden er op het Borssenburgpleintje met
de bomen wedstrijden gekopt
deelnemers drie tegen drie en de bomen deden dienst als
doelpalen. Ook andere buurten werden
uitgenodigd om ook een een westrijd
tegen ons te koppen. Dikwijls waren wij de overwinnaars.
Op de hoek Borssenburgerstraat
/ Holendrechtsstraat was een
fietsenstalling van opa Koghee,
de vader van Joop
Koghee. Het was een
norse man en als je een autoped of fietsje huurde,
werd duidelijk aan je verstand gebracht,
dat de fiets op tijd
teruggebracht moest worden. Wij waren
inmiddels verhuisd naar het Borssenburgplein nr.1 op de hoek
van de Amstelkade. Ik was ongeveer
een jaar of zeven toen ik een fietsje
bij Opa Koghee huurde. Al fietsend
reed ik naar huis op de Amstelkade en bij de steiger van de
Amstelkade lag altijd een tuindersschuitje.
Als kind zijnde speelden
wij daar vaak. Het schuitje had een
open laadruimte in het midden en de voorkant was een verhoogd
dek die in een punt uitliep.
Ik kwam op het lumineuze idee op de plek van het bootje
rondjes te rijden, aanvankelijk ging dat wel goed,
maar op gegeven ogenblik wist ik niet op het
juiste ogenblik te stoppen en reed ik met fiets en al
de Amstelkade in. In mijn gedachten duurde het heel lang,
dat ik in het water lag. Maar
gelukkig zag iemand op 2 hoog het gebeuren,
deze man rende naar beneden en haalde mij het water.
Of het fietsje weer boven water is gekomen
weet ik niet meer. In ieder
geval zal Opa Koghee, met deze
situatie niet blij zijn geweest.
Zoals ik reeds vertelde speelden wij
veel op straat. De navolgende namen weet ik mij te herinneren:
Aart Meent, Wimpie van Noort, Jozel Geerts en zusje.
Chris Montero en broer Joop, tweeling
de Vreugd en broer Piet, Pietje van
der Voort en broer Vonnie,
Maupie v.d.Berg, Karel en
Gerrit Vogel. Karel werd later bekend als bassist bij combo
Pia Beck.
In de verhalen van Plan Zuid worden veel opvallende
straatfiguren genoemd. Als aanvulling
volgen hierna nog een paar:
Het mannetje op het stoeltje
verkocht potloden en presteerde het om met het stoeltje een
hoge steen trap te bestijgen.
De naaktloper 's-winters
en 's-zomers
op straat uitsluitend gekleed in broek en en aan zijn voeten
een paar sandalen.
IJscoman Zwaantje, kwam met
paard en wagen door de buurt en in die tijd het lekkerste
ijs.
Tenslotte nog een bijzonderheid ontstaan door de crisis. Er
waren een aantal mensen, die probeerden wat bij te
verdienen, door de bel, brievenbus en deurknop met
koperpoets te behandelen. Het moet
gezegd: Er werd goed werk afgeleverd.
en na behandeling, blonken zij weer als nieuw !
Dit is uitsluitend de periode voor de oorlog en ik hoop
binnenkort nog te berichten over de periode na 1940.
Carl Pfeiffer - 12 mei 2011
cfpfeiffer (at) tele2.nl
PERIODE VAN 1940 EN
LATER
In mijn
ingezonden stuk van 12 mei had ik reeds toegezegd, dat ik
over de periode van 1940 en later de lezers nog zou
informeren. Alvorens hieraan te beginnen, deel ik jullie
mede, dat ik nog belangrijke informatie heb vergeten.
Mijn ouders moesten zoals iedereen, mij op mijn zesde jaar
aanmelden bij de lagere school. Ik was in juli 6 jaar
geworden en kon in principe per 1 augustus naar de lagere
school. Waarom mijn ouders dat hadden vergeten is mij
onbekend. In ieder geval waren er in die periode twee
soorten lagere scholen en kon men zich aanmelden bij een
school die in augustus, of een school die in februari
startte.
Ik begon mijn schoolperiode dus in februari op de
Uithoornschool gevestigd aan het Meerhuizenplein, naast de
Meerhuizenschool. Toen ik echter in de 3e klas zat kregen
mijn te horen dat de “Februarischolen” werden opgeheven.
Alle leerlingen van de Uithoornschool werden overgeheveld
naar een “Augustusschool”. Voor mij was dit een tegenvaller,
want op andere school, in dit geval de Amsteldijkschool
moest ik opnieuw in de derde klas beginnen. Bovendien was
het niveau veel minder dan het niveau van de Uihoornschool.
Mijn ouders hebben zich toen in verbinding gesteld met de
Inspectie van het Onderwijs, met het verzoek om mij op een
andere school te plaatsen Helaas was dat pas mogelijk bij de
overgang naar de vierde klas. Dat jaar ben ik eigenlijk met
tegenzin naar school gegaan. Het was voor mij een verademing
toen ik in de vierde klas geplaatst werd op de Michel de
Clerqschool in de Jekerstraat. Ik voelde mij daar helemaal
thuis. Met goede leraren en leuke kinderen. Na de lagere
school heb ik mijn vervolgopleiding genoten op de
Spinoza-Mulo. Eerst gevestigd aan de Ruysdaelstraat en na 1
jaar verhuisden wij naar de Dintelstraat.
Over het verwijderen van Joodse kinderen is er reeds in
andere verhalen het een en ander verteld. Het was
opmerkelijk dat twee jongens in de vierde klas van de
Spinoza mulo zich hadden aangemeld bij de Waffen-SS.
Ik heb mijn eindexamen afgelegd in het AMVJ-gebouw aan de
Stadhouderskade, hoek Tesselschadestraat. In verband met het
feit dat tijdens het examen Engelse vliegtuigen Nederland
naderden, ging het luchtalarm af. Met als gevolg dat wij de
opgave voor wiskunde niet konden afmaken. De papieren
moesten wij inleveren om ’s-avonds terug te komen en nieuwe
opgaven uit te werken. Gelukkig had deze onderbreking geen
invloed op de eind-uitslag .
Na veel speuren vond ik nog een foto van de 2e klas van de
Spinozamulo.
Ik zit achter
twee dames, in het midden samen met Alfred Leib. De ouders
van Alfred zijn omgekomen in Auschwitz omgekomen. Helaas
herinner ik mij van deze klas nog maar enkele namen, zoals
Ben Arp, Cor Hop, Henk Reichart Nijna Mulder, Lenie
Schindeler en op de achterste rij Meester van Veen.
Voor schoolverlaters met een diploma op zak braken er
moeilijke tijden aan. In de toekomst kijken was ook geen
optie. Hoe zou de oorlog aflopen en hoelang zou dat nog
duren? Een beslissing nemen werd steeds vooruitgeschoven.
Maar voor mij werd een beslissing door de autoriteiten
genomen. Ik ontving een oproep om mij te melden voor de
keuring van de Arbeidsdienst. Ik had nog 4 broers die
eventueel opgeroepen zouden kunnen worden voor de
Arbeits-Einsatz in Duitsland. Ik bleef voorlopig in
Nederland. Vanaf november 1943 tot juni moest ik mijn
verplichtingen nakomen in de Arbeidsdienst. Ook over dat
onderdeel kan ik nog veel vertellen, maar misschien komt dat
later nog.
Ik wil met jullie nog even teruggaan naar het jaar 1942.
Zoals bekend vond er in dat jaar diverse razzia's plaats
uitgevoerd door de “Grüne Polizei”. Op een hele mooie
zonnige dag werd de hele rivierenbuurt afgesloten door de
Grüne Polizei”. Ook de Uithoornstraat viel daaronder. In
overleg met de buren hadden we afgesproken dat wij, gezien
het mooie weer, ons op hun dakterras (zij woonden 3 hoog)
zouden installeren. Bovendien hadden wij de vanaf die plek
goed overzicht wat er beneden op straat afspeelde. Maar dat
bleek anders uit te pakken. Mijn broer probeerde over de
dakgoot op straat te kijken, maar nog geen fractie later
vloog een kogel vlak naast hem in de muur. Dit was een
aanleiding voor de Grüne Polizei om even naar boven te gaan
om polshoogte nemen wie daar op het dak zat. Met twee man
kwamen zij naar boven. Zij namen de situatie in ogenschouw
en zeiden tegen elkaar. “Je kan toch zien, dat hier geen
Joden bij zijn” en vertrokken weer. Wijzelf wisten ook niet
beter, maar later bleek dat een Joodse vriendin van de buren
bij ons zat. Zij was hoog blond en achteraf vertelde men dat
zij zich nimmer bij de instanties had aangemeld voor een
Jodenster. Toen de razzia voorbij was, zijn wij weer naar
huis gegaan. Eenmaal thuisgekomen bleek dat de Polizei mijn
vader had meegenomen, omdat zij dachten dat hij een Jodenman
was. Later op de avond is hij weer vrijgelaten.
Voorlopig genoeg geschreven en ik hoop later mijn verhaal
uit de oorlog af te maken.
Carl Pfeiffer - 29 mei 2011
cfpfeiffer (at) tele2.nl
OVERLEVEN
Zoals ik reeds in mijn vorige bijdrage heb vermeld, werd ik
voor de arbeidsdienst opgeroepen en over de periode van
november 1943 tot begin juni 1944 heb ik in Friesland mijn
dienstplicht vervuld.
In verband met geallieerde inval op 6 juni 1944 was het
aanvankelijk niet duidelijk of wij wel mochten afzwaaien. In
eerste instantie had men nl. het voorstel geopperd dat wij
niet naar huis mochten, maar ingedeeld zouden worden in de
NSKK (Nationalsocialistisch Kraftwagencorps). Gelukkig is
dat niet doorgegaan en mochten wij naar huis. Ik was
gestationeerd in Workum en het vervoer was geregeld met de
trein naar Stavoren en met boot naar Enkhuizen en vervolgens
de trein naar Amsterdam. Geen opzienbarende gebeurtenis,
ware het niet dat de trein na Stavoren werd beschoten door
Engelse straaljagers. Wij moesten als een haas de trein
verlaten en na een half uur konden wij gelukkig onze reis
vervolgen.
Bij aankomst in het Centraal Station werd ik aangehouden
door W.A. (Weerbaarheidafdeling NSB) om mij te
identificeren. Natuurlijk blij, dat ik na een halfjaar weer
thuis was en nu maar onderzoeken naar mogelijkheden om in
Nederland te blijven. Vooral in dat jaar werden veel
Nederlanders soms vrijwillig, maar ook gedwongen in
Duitsland tewerkgesteld (Arbeitseinsatz).
Ik moet even nog een correctie toepassen: Tijdens de
bezetting heb ik in de Uithoornstraat gewoond. Wij kwamen
daar te wonen in 1938 en verhuisden in 1961 naar de
Jekerstraat.
Gelukkig was er een mogelijkheid om verder te studeren en ik
heb toen gekozen voor de Kweekschool voor Machinisten
gevestigd op de Overtoom in Amsterdam. Helaas duurde de
studie slechts 2 maanden, toen er sprake was dat er een
razzia op komst was en de bezetter het gebouw bezette om dit
voor eigen doeleinden te gebruiken. Dus werd ik gedwongen
uit te zien naar een andere mogelijke kans om de
tewerkstelling in Duitsland te ontlopen. Gelukkig deed die
zich voor toen een kennis van mijn vader de tip gaf om mij
als werkzoekende aan te melden bij de NDSM in Amsterdam en
vervolgens ontving een bevestiging dat ik ingeschreven
stond. Bij eventuele razzia van de Duitsers kon ik dat
altijd tonen.
Inmiddels was de “Dolle Dinsdag” in september
1944 gepasseerd. Het gonsde van de
geruchten: De geallieerden waren doorgedrongen tot
Zuid-Nederland en het zou een kwestie van tijd zijn en dan
ook heel Nederland bevrijd zou.worden.
Het optimisme in Amsterdam voerde de boventoon, maar na
enkele weken nadat de melding binnen was gekomen dat het
oprukken van de geallieerden door het het Duitse leger tot
staan was gebracht veranderde de stemming in Amsterdam al
snel in vertwijfeling en teleurstelling. Vanaf september tot
de bevrijding hebben de bewoners van Amsterdam het zeer
moeilijk gehad. In het bijzonder door de aantasting van de
eerste levensbehoefte. Hierbij moet vooral worden gedacht
aan de hongertochten van Amsterdammers die vooral in Noord
Holland naar de boeren gingen om extra voedsel te
bemachtigen. Aanvankelijk kon men in de omgeving van
Amsterdam terecht, maar algauw moest men de provincie
intrekken om bijvoorbeeld aardappelen, groente en fruit te
bemachtigen. Eerst kon men met geld betalen, maar al gauw
veranderde dat en kon men uitsluitend voedsel krijgen tegen
inlevering van kleding, lakens en slopen, maar dat was snel
afgelopen en toen vroegen de boeren zilveren en gouden
sieraden. Voor deze hongertochten werden diverse
vervoermiddelen gebruikt, zoals handkarren. Lopend werden
tientallen kilometers afgelegd, paard en wagen, fietsen
voorzien van dubbele banden en een enkele auto die op
houtgasgenerator reed.
De conditie van de Amsterdammers was zo slecht, dat menigeen
de hongertochten moest bekopen met de dood. Dat waren barre
tijden en in het bijzonder toen ook nog de zeer strenge
winter zich aandiende met veel sneeuw en ijs. Temperaturen
van -18 tot -20 graden waren geen uitzondering. Maar elk
nadeel heeft ook zijn voordeel. Al maanden werd er geen
vuilnis opgehaald en op heel wat plaatsen in Amsterdam lagen
bergen huisvuil en mede door de strenge winter kon het
ongedierte zich niet verder ontplooien. Inmiddels werd de
Duitse bezetting erg zwaar. Elke Amsterdammer had hiermee te
maken. Praktisch geen eten, geen elektriciteit, geen warm
water, geen zeep om je te wassen en het gevolg was dat de
mensen vervuilden. Scabiës (schurft) stak de kop op en de
mensen die het troffen vergingen van de jeuk. Begin 1945
kropen de maanden voorbij. De mensen probeerden met alle
middelen die hen ten dienste stonden om vooral eten en
drinken te bemachtigen.
Mijn vader die van zijn beroep kleermaker was deed
uitsluitend reparaties die met etenswaren moesten worden
betaald. Daarnaast werd er nog regelmatig de provincie
ingetrokken om bij de boeren tarwe groenten en aardappelen
te bemachtigen. De situatie in Amsterdam was zo nijpend, dat
door de honger veel inwoners stierven en bij gebrek aan hout
werden de stoffelijke overschotten zelfs in lakens gewikkeld
en tijdelijk opgeslagen in kerken, alvorens men ze kon
begraven.
Hoe heeft de familie Pfeiffer de laatste oorlogsmaanden
kunnen overleven? Ons gezin bestond uit 7 personen en ik was
de jongste (19 jaar), maar de familie van mijn moeders kant
hadden hun vader in huis en wegens tekort aan voedsel werd
dringend verzocht opa van Leeuwen in huis te nemen. Gezien
de situatie kon dat eigenlijk niet, maar opa moest toch
ergens wonen en een man van 86 kan je natuurlijk niet
weigeren. Maar de familie had er natuurlijk een extra
probleem bij. Er moest toch weer meer eten op de plank komen
voor een extra persoon. Er werd toen besloten om weer de
provincie in te trekken en Opa stond spontaan een gouden
ring af om deze in te ruilen voor voedsel. En dat gelukte
wonderwel en de familie kon weer enkele dagen worden gevoed.
Ik weet mij nog wel te herinneren dat mijn zuster helemaal
in de provincie Drenthe is geweest om daar etenswaren te
bemachtigen. De maand februari was inmiddels bereikt en dat
was voor de familie een trieste maand. Niet alleen omdat er
heel weinig te eten was, maar onze familie werd
geconfronteerd met 2 sterfgevallen.
Vlak na elkaar stierven oom Carl op 67 jarige leeftijd
(broer van mijn vader) en mijn broer Frits op 31 jarige
leeftijd. Beiden stierven aan hongeroedeem. Daarbij was er
nog een probleem. Door de vele sterfgevallen was er geen
hout, dus werden er ook geen lijkkisten meer gemaakt. Mijn
vader had echter een relatie en deze man wist aan vurenhout
te komen. Mijn broer Gerard was erg handig en heeft 2
lijkkisten gefabriceerd. Er kwam echter één probleem om de
hoek kijken. Van beide personen had hij de juiste maat
genomen, maar bij het opnemen van het stoffelijk overschot
bleek het lichaam te lang om normaal in de kist geplaatst te
worden en noodgedwongen moest het hoofd iets gedraaid
worden. Na informatie bleek nl. dat na overlijden het
stoffelijk overschot iets langer wordt.
Ik heb dit keer een lange bijdrage ingezonden, dat hopelijk
een goede aanvulling is voor Het Geheugen Van Plan Zuid.
Binnenkort hoop ik ook nog iets te vertellen over de laatste
maanden van de oorlog.
Carl Pfeiffer
17 augustus 2011
Email cfpfeiffer (AT) tele2.nl
DE
LAATSTE MAANDEN VAN DE DUITSE BEZETTING
Inmiddels werd het voor de familie Pfeiffer zo
langzamerhand erg nijpend om nog enig voedsel te
bemachtigen. Maar als de nood het
hoogste is, is vaak de redding nabij.
En in dit geval was het opmerkelijk,dat de oplossing wederom
uit de relatiekring van mijn vader kwam. Dagelijks
werd in deze tijd gesproken over het gebrek van de eerste
levensbehoefte en het ontbreken van voedsel maakte
daar een belangrijk onderdeel van uit.
Zo een gesprek van mijn vader met een klant resulteerde in
een opmerkelijk advies: Uw zoon moet eens gaan proberen
te gaan zoeken naar cokes bij de Zuider Gasfabriek.
Volgens informatie is daar destijds een spoorlijntje
aangelegd om de kolen te vervoeren.
Tijdens de crisistijd wilde men de
dijk ophogen en om kosten te besparen heeft men daar
cokes voor gebruikt. En om zijn advies te benadrukken zei
hij nog dat moeten jullie beslist eens gaan doen.
Ter nadere informatie: Er werd reeds door veel mensen naar
kolen gezocht op het afgedankte spoorlijntje,dat liep van
het van het voormalige Weesperpoortstation naar het
Amstelstation. (thans Wibautstraat)
Maar de resultaten vielen echter tegen. Een ochtend
zoeken leverde slechts een klein zakje kolen op.
Na het advies van deze klant ben ik reeds de volgende
ochtend op pad gegaan, vergezeld van spade, zeef en een
jutte zak om de kolen te vervoeren. Lopende naar de Zuider
Gasfabriek dacht ik nog: 'Wat zou ik
daar aantreffen? Een verrassing of toch een teleurstelling?
Maar zo gauw als ik de spade in de grond had gestoken en
een half metertje grond had weg
gegraven staarde het" zwarte
goud" mij reeds aan. Een paar meter
verderop wederom gegraven en ja hoor
met hetzelfde resultaat. Nadat ik de
zak met cokes had gevuld en de gemaakte gaten weer had
dichtgemaakt, ging ik met
een gelukzalig gevoel huiswaarts.
Thuis gekomen en ik mijn relaas vertelde was iedereen
enthousiast en mijn vader zou de tipgever nog bedanken
Inmiddels werden er plannen gemaakt op welke manier
wij het meest profijt konden trekken
uit de vondst van dit "kolenmijntje".
Allereerst moest er een karretje worden gevonden om de
zakken kolen te vervoeren.
Op dit moment weet ik niet meer hoe wij aan een karretje
zijn gekomen,maar het werd een karretje,
die bij een boerderij werd
gebruikt om melkbussen te vervoeren, deze werden door de
boer gebruikt om de bussen aan de kant van de weg te
zetten en vervolgens werden de bussen door melkfabriek
opgehaald. Tevens werd er besloten, dat mijn broer Wim mee
zou gaan om in een korte periode veel kolen op te graven.
Om geen ruchtbaarheid aan onze acties te geven werd
tevens besloten om iedere ochtend zo vroeg mogelijk te
vertrekken.
Door de Duitse bezetting was er een spertijd ingevoerd en
dat hield in dat je voor zes uur 's-morgens de woning niet
mocht verlaten.
Om zo min mogelijk ruchtbaarheid aan deze acties te geven,
werd besloten om om kwart voor zes te vertrekken.
Dit tijdstip was wel aan te bevelen want het karretje was
voorzien van ijzeren wielen Over ruchtbaarheid gesproken !!!
Om het meeste profijt uit het "kolenmiintie" te realiseren
en het geheim zo lang mogelijk in stand te houden moesten
wij ook vroeg huiswaarts keren.
Meestal waren mijn broer en ik weer omstreeks half
negen terug.
Gedurende bijna een week dolven wij 2 juten zakken met cokes
per dag en inmiddels hadden wij een aardig voorraadje
verzameld. Maar helaas kon het feest niet lang duren,want op
een dag waren wij weer op het veldje aangekomen en tot onze
verbazing waren tientallen mensen bezig met graven en zeven
om eveneens wat kolen te bemachtigen
en op dat moment was voor ons de aardigheid eraf.
Het bezit van brandstof( cokes) opende voor de familie
diverse mogelijkheden: de kachel kon weer branden,de kolen
konden gebruik gemaakt om tegen
levensmiddelen te ruilen.
Inmiddels hadden wij contact gezocht met een bakker
(de Tijdgeest) gevestigd op de hoek van de Amstellaan
en Vechtstraat. Deze wilde de cokes
graag ruilen tegen brood en aanverwante artikelen. Door ons
aanbod kon zijn oven langer blijven branden. Gevolg de
bakker blij en de familie Pfeiffer blij want door de extra
voeding konden wij weer voorlopig voort.
Door deze gouden tip heeft onze familie een heel moeilijke
periode kunnen overleven. En niet onbelangrijk: Een goed
gevulde maag geeft ook weer een tevreden gevoel. Ook werden
wij weer optimistisch, want ook de berichten van radio
ORANJE waren optimistisch.
De geallieerden waren doende om ook het Westen van Nederland
te bevrijden en volgens betrouwbare informatie zou
dat binnen enkele weken een feit
zijn.
Een voorbode, dat de bezetting op
zijn einde liep was het droppen van
Zweedse wittebrood en volgens mijn herinnering was dat eind
april.
Er waren in Amsterdam op 3 en 4 mei enkele onrustige dagen,
want hier en daar waren nog enkele schermutselingen
tussen Duitse soldaten en de SS met de
Binnenlandse Strijdkrachten.
Uiteindelijk op 5 mei 1945 was de bevrijding een feit.
Carl Pfeiffer 31 oktober 2011
email:cfpfeiffer@tele2.nl
|