Angstige oorlogstijd in de Kuinderstraat
Ook voor mij is het verbazingwekkend dat ik zoveel
herinneringen bewaard heb aan vooral het laatste
oorlogsjaar, toen ik als vijfjarig jochie woonde in de
Kuinderstraat in een benedenhuis. Dat was een angstige tijd.
’s Avonds perfect verduisteren met zwarte jaloezieën en elke
spleet afgeplakt, want daar werd op gecontroleerd. Bij de
gillende sirenes schuilen met het gezin in de kleine
doucheruimte, want dan ben je het verste weg van de ramen.
De dreiging van het geleidelijk aanzwellende geronk van
naderende vliegtuigen van vriend of vijand. Of zijn het toch
V2’s onderweg naar Londen of juist Engelsen die hun
afvuurinstallaties willen uitschakelen?
Het geheimzinnige gedoe met de kristalontvanger. De
snauwende stem van die enge vent met de snor, waar je niets
van verstaat, maar eigenlijk toch alles, want gif herken je
bij een slang aan de kleur en bij het nazimonster aan zijn
hysterisch grommen en gillen. Dan weer komend uit de
Uiterwaardenstraat, een compagnie marcherende Duitse
soldaten die met hun stampende laarzen de ramen lieten
trillen; en met het geweer over de schouder, hadden ze het
schandalige lef hun Duitse liedjes er bij te zingen. Net of
dat samengaat, een geweer en zingen. Toen wist ik reeds dat
zo’n duivels verbond niet kon. Als vierjarige had ik achter
op de fiets bij mijn vader een executie meegemaakt bij de
ringdijk aan de Amstel, die ik mijn leven niet meer zou
vergeten.
Op die jonge leeftijd begreep ik waarvoor geweren
dienden en wat verraden en weghalen was. Zo verloor ik toch
mijn Joodse buurmeisje en speelkameraadje uit het
naastgelegen benedenhuis? Je wist veel meer dan van een kind
werd verwacht. Vanachter de deur luisterde ik naar het
relaas van mijn door de zenuwen nog nahijgende vader, dat
hij ternauwernood aan een razzia op het Leidse Bosje kon
ontsnappen door te rennen voor zijn leven met de fluitende
kogels om zijn hoofd en was de tram die plotseling de hoek
om kwam zijn redding, nadat hij met een noodsprong een
plaats op de treeplank gevonden had.
Dan kwamen plots Duitse
vrachtwagens de straat binnen rijden, norse snauwende kerels
beukten op de deuren en roofden de fietsen, grasmaaiers en
alles dat van metaal was, om er in die Heimat kanonnen van
te maken.
Mijn vader probeerde onze schoenen te lappen en
mijn moeder was in de weer met het keren van jassen, want
als je de lelijke en versleten plekken naar binnen doet, kan
je er tweemaal zo lang mee toe, immers de binnenkant wordt
dan buiten.
Waren er overdag luchtgevechten dan stroomden de
buurtbewoners naar het landje waar nu de Maranathakerk
staat. Vandaar kon je het goed volgen. Bij een Engelse
overwinning was het enthousiasme groot en dat zinde de
‘Française’ niet, een slanke Hollandse met Parijse allures
die er vlakbij woonde en warme alsook zeer regelmatige
relaties met het Duitse officierskorps onderhield. Door haar
toedoen maakte militair vertoon een einde aan deze
samenkomsten op het landje. De Française kreeg echter nog
meer de smoor in, toen men daarna vanaf de balkons de
Engelsen ging aanmoedigen en daar was niets tegen te
ondernemen omdat die balkons aan de achterzijde lagen.
Het
was een angstige tijd, maar ook het dagelijkse gevecht van
mijn ouders om aan voedsel te komen bleef niet voor mij
verborgen. Hun vrije tijd werd gebruikt voor teelt van
aardappelen en groente op een tuintje bij de Boerenwetering
en later ook op een tweede tuintje achter de ringdijk, maar
op het moment dat je het het meest nodig had, bleek alles
gestolen.
De hongertochten op de fiets waren bittere tochten
om drie redenen. Het was zwaar om op de velg of houten
banden de grote afstanden af te leggen. Ten tweede waren de
prijzen hoog. De boer kon ook niet veel met geld beginnen,
dus was het vaak zeer ongunstige ruilhandel: je lakens,
slopen, ringen stond je af voor wat meel, aardappelen, een
paar eieren of wat olie. Ten derde, als je na een
vermoeiende tocht uit Noord Holland terugkeerde over de
Hembrug, stonden je stadgenoten je op te wachten om je te
beroven. Het gajes zat niet alleen onder de Duitsers.
Na een
zware beslissing van mijn ouders hebben mijn zusje en ik
gelukkig een goed jaar gehad in Oost Groningen. Daar was
eten en een boerderij is prachtig voor een kind, maar
gevaren waren er in overvloed met een dappere boer die een
belangrijke rol had in een vluchtroute en zich daarbij
omringd zag door verraders, zodat wij ook daar niet, een in
alle opzichten rustige tijd hebben gehad.
|
Elias Beekman
Amsterdam, 7 juni 1914
Sobibor, 9 juli 1943
Gezinshoofd
|
Sara Beekman-Fonteijn
Amsterdam, 17 mei 1911
Sobibor, 9 juli 1943
Echtgenote
|
* Dochter
heeft de oorlog overleefd. |
|
|
* De dochter van Elias Beekman en
Sara Fonteijn heeft de oorlog door onder te duiken
overleefd. Voor meer informatie over haar onderduiktijd en
de nasleep hiervan zie De verdwijning van Anneke
Beekman en Rebecca Melhado: witboek uit 1954.
(bron:
www.joodsmonument.nl
Na de oorlog
Teruggekeerd uit Groningen kon ik nog een maand op de
kleuterschool op het Daniël Willinkplein. Wij kregen
sinaasappelen uitgedeeld in de klas en die zagen er prachtig
uit maar smaakten vreselijk. Vervolgens werd uitgelegd dat je
de schil er eerst af moest halen en dat werd een ontzettende
smeerpartij. Lang heb ik geen sinaasappel aangekeken. Op de
lagere school, de Bugenhagenschool in de Uiterwaardenstraat,
bleek dat het Groningse verblijf mij wat achterstand had
opgeleverd. Iedereen kon zijn naam schrijven behalve ik en
ik schaamde me kapot. Soms waren de kolen op en kon het
leslokaal ’s winters niet worden verwarmd. Dan zaten wij met
jassen en handschoenen in de bank, maar daar keken we niet
erg van op.
Een ander Joods buurmeisje, Anneke Beekman, had
twee portieken verder gewoond en was gedurende een aantal
jaren na de oorlog veel bekender dan Anne Frank. Als enig
overlevende van het Joodse gezin werd zij opgevoed door
Katholieke dames. De rechter wees een verzoek toe aan een
Joodse instelling die voor Anneke een Joodse opvoeding
juister vond. De dames weigerden dit en verleenden later ook
geen medewerking aan de uitspraak van de Hoge Raad, door het
kind te laten onderduiken in een Belgisch klooster tot zij
in 1961 meerderjarig was. Met het trotseren van de
rechtspraak ontketende de kerk een internationaal schandaal.
Kinderspelletjes
Opmerkelijk is dan hoe na de oorlog het populairste spel
voor jongetjes was oorlogje voeren en voor de meisjes
verpleegstertje met hun witte theedoeken om hun hoofd, die
heel wat hebben geamputeerd en darmen verwijderd. En samen
deed je dan landverovertje. Met krijt tekende je de landen
op de stoep, ging op je favoriete land staan en zei ‘ik
verklaar de oorlog aan….’
Op het land rondom het De Mirandabad en verder richting Stadionkade werd veel militair
materiaal gevonden. Jarenlang na de oorlog zag je op
woensdag en zaterdagmiddag in onze straat de jongetjes met
Duitse en Amerikaanse helmen op lopen, koppels om en riemen
met patroontassen, grote bruin/groen gevlekte
camouflagejassen, houten speren, zwaarden, schilden, pijl en
boog en veel touw om te binden. Ik had die spullen ook,
maar was in de ogen van de leiders wat te jong om mee te
mogen doen. Een keer waagde ik het met een vriendje om de
groep stiekem te achtervolgen langs de Amstel, maar vanwege
onze geringe ervarenheid werden we ingerekend en naar het
hoofdkwartier gebracht in een hol bovenop de ringdijk tussen
de wilgen en bramenbossen. Het ging er grimmig aan toe, met
een veroordeling tot de brandstapel. We werden vastgebonden
aan een kleine boom en veel droge takken werden rondom ons
opgestapeld, die inderdaad werden aangestoken. Ze wilden ons
bang zien, wat goed lukte en net op tijd werden we
losgemaakt.
In het verlengde hiervan lagen de
straatgevechten zoals de Kuinderstraat tegen de Hunzestraat
en de Kinderdijkstraat, waarbij ook grotere jongens van 18
en 19 jaar werden gemobiliseerd. Massale gevechten vonden op
het land plaats en vooral in de moerassige gedeelten.
Vermoedelijk was ik een jaar of acht en te klein voor
deelname, maar als observator was ik onder de indruk hoe
tegenstanders rug aan rug waren gebonden en met de benen
opgetrokken aan een touw dat om hun nek zat. Heel
professioneel. Waar hebben ze dat gezien?
Geleidelijk aan
veranderde het karakter van het vermaak. Eddy de Bruin
organiseerde bijeenkomsten op zijn zolderverdieping en
demonstreerde natuur- en scheikundeproeven. Hij nam ons mee
naar de Botshol en vertelde over de natuur. Dagen brachten
wij er door.
Bij boer Jansen betaalde je 75 cent voor een
boot met een dubbel stel riemen voor de hele dag. Eddy liet
ons de zeeanemonen zien die hij vond bij de pieren van
IJmuiden
Onze spelletjes veranderden. We kregen een autoped.
Er waren geen auto’s dus we konden voetballen, ‘putten’ op
de middenweg, steltlopen, diabolo, tollen en knikkeren.
Toen
schoof het voetbal op van de straat naar het terrein achter
het De Mirandabad. Iedereen had een echt voetbalshirt, maar
dat was nooit gekocht. Altijd gekregen van een oudere jongen
anders was het te duur en daarom altijd te groot.
Iedereen
had ook een verschillend shirt. Ik droeg Neerlandia. Er was
slechts één Ajaxshirt in de straat en die jongen werd zeer
benijd, omdat het idee nou eenmaal was, dat je door dat
shirt ook beter kon voetballen. De outfit was dus in orde,
maar op 25 jongetjes in de straat was er maar eentje die een
echte leren bal had. Een vijfje. Dat was de gevierde bink.
Mijn vader gaf mij een bal en daarmee promoveerde ik ook tot
populair persoon; je werd dan door minstens 15 jongens
afgehaald . Een hele eer. ‘Dag mevrouw, komt Hannie met zijn
bal?’ Hoewel, het was een viertje. De verkoper had mijn
vader uitgelegd dat een kleinere bal meer geschikt was
gezien mijn leeftijd, maar ik vond een grotere bal, een
vijfje, echter. Na een paar uur voetballen hadden we dorst
en gingen water vragen bij een van de villa’s langs de
Wandelweg. Heel leuk, dat dat ons nooit is geweigerd,
terwijl we al gauw met 15 of 20 jongens waren.
Het wonen aan de rand van de stad, zo dicht bij dat
uitgestrekte ruige speelterrein is een zege voor een kind.
Veel mensen maken nog steeds de fout, dat wat wij weten over
de Drie Musketiers, Ivanhoe, Robin Hood, Erik de Noorman,
kapitein Rob en Peer de Schuymer, verzonnen verhalen van
bekende auteurs zouden zijn. Nee, die bestonden echt. Dat
waren wij en we waren hard nodig ook. Zodra je de
trottoirtegels van de Rivierenlaan verliet en het zand onder
je voeten voelde, daalde de spanning op je neer. Met een
zakmes sneed je een degen of rapier van een wilgentak en van
karton maakte je een gevest als bescherming voor je hand. Je
pijlpunten waren verzwaard met theelood van de flessen.
Vervolgens was het flink aanpakken voor ons, want het
barstte daar van de boeven die roofden, terroriseerden,
huizen en kastelen verbrandden, arme stakkers ontvoerden.
Achter elke struik zagen we er een paar zitten, maar tegen
onze moed was niets bestand. Het gejuich van de geholpen
slachtoffers klonk ons lang na. Met voldoening kijk ik
terug, omdat wij altijd gewonnen hebben. Vanzelfsprekend
dankzij onze tomeloze inzet.
Bewonderenswaardig was de inspanning die veel ouders deden
om hun kinderen een leuk verjaardagsfeest te geven. Het werd
doorgaans op de dag zelf gevierd ook als het door de week
viel. Vader nam een middag vrij, wat op zich al een groot
offer was omdat men niet meer dan twee weken vakantie had.
Na de ranja met een rietje nam iedereen plaats op de vloer
of op de tafel en werden de gehuurde filmpjes gedraaid van
Walt Disney, de Dikke en de Dunne, etc. De vader-operateur
sprak daarbij het commentaar en de lachsalvo’s waren niet
gering, want op dit gebied was men vrijwel niets gewend.
Mijn vader leverde een gigantische extra prestatie. Hij
kookte de dag tevoren een flinke hoeveelheid vanillevla.
Twee uur voordat de genodigde kinderen zouden arriveren kwam
de kleine witte wagen van de IJscentrale de straat binnen
rijden, waarin achter de dikke deuren ijsstaven lagen,
waarvan een stuk werd afgebikt voor de bestelling van mijn
vader. Dat was heel spectaculair: ijs in de zomer. Niemand
begreep hoe dat kon. Koelkasten bestonden immers niet. De
kinderen verdrongen zich om de wagen in de hoop een klein
klontje te krijgen wat doorgaans ook gebeurde. Mijn vader
sloeg het ijs aan stukken die hij in een grote bak legde en
daarop kwam de vla in een schaal en hij klopte net zo lang
met twee vorken tot het grote wonder was voltrokken en echt
vanille-ijs kon worden uitgedeeld.
Andere interesses
Vervolgens werd het vissen populair. Eerst met schepnet
achter de stekeltjes en de zoetwatermosselen aan in de
Boerenwetering en later met de hengel op de palen in de
Amstel bij de uitlaat van het stoomgemaal even voor
Zorgvliet.
Of met de kano van Tonnie Beems lekker hard door
de boeggolven van de schepen op de Amstel gaan. Daarna werd
de muziek ontdekt. Met vriend Max Nunes van de Amsteldijk
naar de jazzconcerten ’s nachts in het Concertgebouw. Als we
geen kaartjes hadden gingen wij via de brandladder vanuit de
fietsenstalling tegen de gevel op naar het dak. Daar stond
altijd wel ergens een dakraam open.
Tonnie Beems richtte de
South Cool Club op met bijeenkomsten in het Mirandapaviljoen.
Mijn pick up werd dan geïnstalleerd om de platen te draaien,
want de live muziek van trombonist Hans Stevens leek nergens
op. De drieling Hans, Ruud en Fred van Buren uit de
Rijnstraat waren altijd van de partij.
Topservice
De service in die tijd was niet gering. De slijter kwam met
de bestelde drank aan huis. De apotheek bracht de medicijnen
rond met een grote vierkante kist voor op de fiets. Voor de
verjaardagen leverde de banketbakker het gebak in grote
houten dozen. De bakker kwam dagelijks aan de deur en de
manufacturen eens in de twee maanden. De vuilnismannen
trokken met hun ratels door de straten, maar de schillen gaf
je aan hen niet mee, daar kwam de schillenboer apart voor
langs. De VAMI man was de sociaal/financiële spil in de
wijk.
Overal de hoge trappen op met de melk en de yoghurt.
Voor boter, eieren of slagroom weer extra naar beneden. Dan
kwam het dikke boek met de kredietstaten, want iedereen
kocht op de pof met eens per week afrekenen. Er werd een
keertje overgeslagen en dan wordt de rekening hoog. ‘Te
hoog; het komt niet uit, echt niet.’
De VAMI man hoort de
problemen: ziekte; een andere fiets want lopen naar school
is te ver voor dat kind; verandering van baan die nu minder
betaalt, maar straks wordt het beter. Heus. De VAMI man kent
het allemaal en komt met een afbetaalschema. Alles in het
dikke boek met zijn inktpotlood waar hij af en toe aan moet
likken. VAMI man, leverancier van zuivel, microkrediet,
trooster en sociaal raadsman.
Gezelligheid
Hoewel tramlijn 25 bij ons het vertrek en eindpunt had,
namen wij zelden de tram, niet alleen omdat wij te voet
meestal sneller op het Rokin waren, maar het was ook veel
gezelliger om door die leuke winkelstraten te gaan:
Rijnstraat, Van Woustraat, Utrechtsestraat.
Even bij de
aquariumzaak kijken in de Van Wou, de muziekzaak bij het Frederiksplein of bij de Doofpot van Max Tailleur naar
binnen gluren.
Vlakbij waren ook gezellige zaken. Bij
slagerij Dame in de Uiterwaardenstraat vroeg ik snijdsels van
de vleeswaren voor de hond, waarvan ik het meeste zelf opat.
Bij groenteboer Maarse er tegenover was altijd een gezellige
sfeer en stond ik telkens weer verbaasd te kijken naar dat
geniale apparaat dat de aardappeltjes kon krabben. Bakkerij
Karsten in de Rijnstraat had zalige maanzaadbollen en
gevulde koeken, maar voor bruinbrood met rozijnen liepen we
door naar de bakker bij de Jozef Israelskade. Dan kwam je
ook langs vishandel Hogenbirk en dat was een voordeel met
die prima schol en lekkere garnalen. Natuurlijk stak je dan
over, want ’s werelds beste slagroomwafels kocht je bij
Kruijssen voor slechts 25 cent. En wat kon je voor een paar
dubbeltjes niet allemaal krijgen bij Jamin? Toen ging je
voor een kroket ook naar de banketbakker, die wisten hoe het
moest. Dat zijn we nu vergeten, want ook Dobbe maakte dat
vroeger heel anders. Het geheim zit in die dunne korst en
dat lukt niet met machines en 6 euro voor een kroket vind je
weer te duur. Een ijsje bij Joco of La Stella. Vaak zag ik
de drie broers van Jacques Hermans in hun zaak in de
Uiterwaardenstraat tegenover de kolenhandel als ik op weg
was naar de bibliotheek van boekhandel Blankevoort of naar
school in de P.L.Takstraat, met de kans dat ik onderweg in
de Waalstraat Loes Steenman gedag kon zeggen of Ronnie
Wolfraad. Heel vaak gebeurde het dat op het moment dat ik
zijn huis passeerde in de Waalstraat, mijn schoolvriendje
Ton Boot, die naast mij in de klas zat, de trap afdaalde om
op het Museumplein zijn basketbaltalent verder te
ontwikkelen. Ik had een prima speelmakker aan Henk Verhoeff
in de Kuinderstraat, een geboren leider, die net als zijn
oudere broer Chris naar Canada emigreerde. Ondanks mijn vele
pogingen, ben ik er niet in geslaagd hem op te sporen. Na
mijn schooltijd woonde ik tien jaar in de Geulstraat hoek
Maasstraat, een plek die op de vroegere schoolroute lag via
het poortje in de Roerstraat naar de Dintelstraat,
uitstekend gesitueerd dicht bij die voortreffelijke
banketbakkerij Oldenburg. Ceesje Keijzer en Gerby Sonderman
woonden in de wolkenkrabber, waar vader Gerben Sonderman
tijdens de oorlog een radio communicatiepost had ingericht
voor het verzet. Verder denk ik aan Ben Elkerbout in de
Hoendiepstraat of Vechtstraat, Fred van Loon, Rolf Draak en
Ab Peerels hoek Rivierenlaan en Kuinderstraat.
De beste marketing
Een heerlijk uitje was het om naar de Albert Cuypmarkt te
lopen en een praatje te maken met mijn oude schoolvriend
Jacques van der Glas die daar met kleding en panty’s stond.
En trouwens, als je marketing wil leren, hoef je niet perse
naar een universiteit. Gewoon naar de Albert Cuyp is
voldoende. Een koopman parkeert zijn dure slee in een
zijstraat, zet midden op straat een kistje neer waar hij op
gaat staan en verzamelt met grappen en kwinkslagen in no
time een grote groep nieuwsgierigen en is binnen een uur
door al zijn scheermesjes heen. Vlak bij de Ferdinand Bol
drommen de mensen om een kar waar de koopman uitlegt dat
zijn aanbieding zo fantastisch goed is, dat de klanten
moeten beloven het pakket à 10 gulden niet ter plekke open
te maken om te kijken wat erin zit, maar het geheim te
bewaren tot zij thuis zijn. Anders is de lol er af. Een paar
uur later was ook hij los. Hoe bestaat het. Tien gulden was
niet niks en je wist niet wat er in zat. Humor en handel. Dat
is nou op en top Amsterdams.
Voor de geïnteresseerde lezer: de herinneringen aan het
laatste oorlogsjaar hebben uitgebreid aandacht gekregen in
mijn boek ‘Haven
in de mist’ dat in juni 2011 uitkwam.
Johan Frye
1 november 2011
johanfrye@aol.com