Stadsgedicht uit Zuid 21 - Julius Röntgen

 
Stadseelgedicht 21
 
Julius Röntgen
(zeer belangrijk Duits componist in Amsterdam).  

Eposje met de jaren polyfoon door elkaar

Hoog omringd door hoge namen in cartouches:
als van Bach, Lulli, Gounod en Röntgen,
spitsen honderdtallen grage oren zich
in het Concertgebouw.
Een solist komt op met grijze manen. 1948
En toetst zich het concert voor
vleugel en orkest van Edvard Grieg. 

Een landschap van klank
die smeltwater te drinken klinkt.
Dan man en zaal ineens verdwenen,
de vleugel heengevlogen.
En later. Ik in de nacht, in de straat. 1897
In de nachtlege Van Baerlestraat
die een vermoeden suist van gaslicht.
Een man loopt in zwart, een hoge hoed,
z’n volle haren breed alsof een halo
(‘Edvard Grieg, aldus m’n naam’).
Boven z’n hoofd een druppelend staartlicht
dat bromt van kerosine. 1995
Een koets draaft door. 
Koetsiertje met suiker op de bok. 1897
Binnenin een heer van zwart fluweel,
en zij van zijde in chamois.
De zinnen zijn elektrostatisch,
bedaren niet,
ga mee ga je mee ga je met me mee,
bedaren niet.
Aan de overkant in avondlicht
(de jaren mengen in elkare,
uren, dagen, maanden schuiven zich ineen)
ziet de Sleuteldrager van Calais
op het bordes van het museum, 
terwijl in brons z’n angsten staan, 1956
hoe de keizer Lucebert vergeefs
om toegang vraagt en dan keert om
(‘maar intussen rust de visser’). 1953
En Sweelinck (est-ce Mars variaties)
speelt met goddlycke galm
de jail blues
van een bonkig conservatorium. 1621
De straat ten einde houdt een schutting
de klinkers tegen in het Vondelpark te vallen.
De kop is eraf, roept een beeld
waar J. Alberdingk Thijm
z’n grijsheid wandelt.
Naar het gezicht van nummer 13
waarop Schoevers staat, steekt Grieg over,
en een dichter roodharig roodbaardig
belt samen met hem aan
(‘ik heet Jan Oote Oote Boe Hanlo en ik
geef hier les in Engels: Oete Oete Boo’). 1952
Met vierletterwoorden om te oefenen,
uit een Schoeversboek voor typen en steno,
dicht ik ‘études voor schrijfmachine’ 1951

verg munt:
heer ment
bied buit
heer ment

Naar buiten door het venster
buitelen de noten. Binnen zitten
new look meisjes aan tafeltjes, geordend
als een kruiswoordpuzzel,
met elk een Underwood schrijfmachine.
En toetsen, toetsen, toetsen,
tikketoetsen.
Röntgen, Grieg en Hanlo kijken toe
(belt Brahms daar aan?)
en de meisjes tikken
en de heren knikken
en de meisjes tikken
tot het laatste vierletterwoord,
het slotakkoord:

bied buit
heer ment
verg munt
heer EIND.  

Karel N.L. Grazell
Amsterdams stadsdichter uit Zuid