index columns
How high the moon
Door
erJeetje
“Even een bedankje voor de
verhalen uit ‘onze’ tijd op de site Zuidelijke Wandelweg”
schreef me een paar weken geleden een oudbewoner van de
Rivierenbuurt. Hij was in 1961 geëmigreerd en vond het leuk om
via mijn verhaaltjes zo nu en dan een bezoek aan deze buurt te
kunnen brengen.
Ik ontvang wel vaker berichten van lezers van bovengenoemde
website. Vertaald in sporttermen kunnen deze aanmoedigingen van
de zijlijn eenzelfde effect hebben als doping op de prestatie
van de sporter. Ze stimuleren de zondagsschrijver tot meer en
beter.
In dit geval werd ik ook getrickerd door z’n achternaam, een
fraaie dubbele Franstalige. Als je het zelf met een eenvoudige
naam moet doen omdat een van je voorvaderen in 1811 niets beters
wist te bedenken dan dat hij de zoon was van Jan kan dat
aanleiding geven tot een moment van afgunst maar gelukkig ken ik
m’n klassieken. Wat zegt een naam nou helemaal? Of zoals
Shakespeare schreef: “What’s in a name? That which we call a
rose bij any other name would smell as sweet.”
Iets anders was echter dat de naam van de briefschrijver me deed
denken aan een jongen die ik me herinner uit m’n schooltijd.
* Paul zoals hij heette droeg namelijk dezelfde achternaam en zat
een aantal jaren bij me in de klas. Het is al lang geleden,
begin jaren vijftig, bijna een mensenleven en speelde in een
tijd die maar weinig gelijkenis vertoont met het huidige
tijdperk. In een land waarin de hokjesgeest die ook voor 1940
het leven beheerste, na de oorlog was teruggekeerd. Waarin
iedereen, zoals de heren Blokker in hun “Nederland in twaalf
Moorden” schrijven, was ingedeeld bij een eigen zuil die ommuurd
was door muren van moraal en fatsoen. Daarbuiten had je niets te
zoeken. In een land waarin een afgrijselijke woningnood bestond,
de inwoners werd geadviseerd om maar zo snel mogelijk te
emigreren omdat het te klein was om iedereen een redelijk
bestaan te bieden, een land waar je als kind niet mocht
voetballen op het gras van het stadsplantsoen en
professionalisering van dat dezelfde spelletje uitgesloten was
omdat dat de here niet welgevallig was. Maar ook een land waar
na de wederopbouw de economie eindelijk weer was begonnen te
draaien, de distributie met zijn bonnenstelsel voor van alles en
nog wat was afgeschaft, de eerste aarzelende stappen naar wat
meer welvaart werden gezet en parallel daaraan het verlangen
groeide naar een andere, vrijere manier van leven en met elkaar
omgaan.
Paul woonde ook in Amsterdam Zuid en daardoor trok ik met hem
meer op dan met de andere leerlingen. Het was geen echte
vriendschap tussen ons, meer het gevolg van de menselijke
gewoonte om je aan te sluiten bij de groep die je bekend of
vertrouwd is. Ik herinner me hem als behoorlijk gedreven, vooral
als het over z’n favoriete hobby’s ging, atletiek en jazz. Hij
was lid van AAC en een verdienstelijk hordenloper. Die
vereniging zat in die tijd nog op de sintelbaan op het
Olympiaplein. Als uitvloeisel daarvan was hij na afloop van de
training vaak te vinden op “de Brug”, een in die tijd bekende
snackbar op de hoek van de Stadionkade en de Parnassusweg,
verzamelpunt voor het wat meer vrijgevochten deel van de
middelbare schooljeugd in Zuid. Ik ken de plaats overigens
alleen uit zijn verhalen en trok zelf meer naar de omgeving van
de Rijnstraat.
Paul was een jazzliefhebber en dan vooral van moderne jazz. Hij
was niet de enige. In z’n algemeenheid kan je wel zeggen dat
jazz the popular music was bij de jeugd. Rock and roll bestond
nog niet en de leden van groepen als the Beatles en the Rolling
Stones verkeerden nog ergens in het stadium tussen luier en
korte broek.
Natuurlijk bespeelde hij een instrument, een drumstel, en hij
kon dromerig uitweiden over zaken als de wijze waarop hij met
z’n brushes werkte of het belang van een juiste bespanning van
een trommelvel. Om dat te onderstrepen gaf hij dan een roffel
weg met een stel geimproviseerde trommelstokken. Ik weet
eigenlijk niet of hij drummer was in een bandje maar z’n
favoriet was Stan Kenton, die met z’n big band voor muziek
zorgde die in die tijd werd beschreven als progressief en
contraversioneel. Vooral door dat laatste verwekte hij zowel bij
de liefhebbers van oude jazz als de groep die aan klassieke
muziek de voorkeur gaf, de nodige opschudding. Te hard, te druk,
en muzikaal gezien geen vlees en ook geen vis luidden de
kritieken in die tijd.
Het was ook de tijd waarin ik m’n eerste platenspeler kocht en
m’n eerste LP. Misschien waren die al van HiFi-kwaliteit maar
dat weet ik niet precies meer.
Onze school was gevestigd in een oud gebouw aan de Nieuwe vaart,
vlak bij het Oosterdok en Kattenburg dus. In mijn herinnering
zie ik nog hoe we in de pauze, tussen de middag, vaak een
ommetje maakten richting Waterlooplein of JodenBreestraat
waarbij Paul soms z’n ergernis spuide over al die critici van
z’n favoriet. Met samengeknepen lippen humde hij daarbij nummers
van Stan the Man zoals How high the moon en andere.
“Somewhere theres music, pa toe ta toe, how faint the tune.
Somewhere theres heaven, toe pie toe ta toe, how high the moon.”
“Pa ta toe ta ta, pa ta ta toe, till it comes true, enz”.
Op een gegeven ogenblik kon ik er natuurlijk niet onderuit om
een plaat van Kenton te kopen. Artisty in Rhythm of zoiets. Een
echte liefhebber ben ik er nooit van geworden. Ik was in die
tijd nog volop bezig met de ontwikkeling van m’n muzikale smaak
en werd daarin sterk beinvloed door de leraar Duits die elke
woensdag in de middagpauze platen draaide in de aula van de
school. Meestal klassieke muziek maar periodiek ook
jazzgrootheden zoals Benny Goodman. Die was onder de liefhebbers
van jazz bijzonder populair en aangezien we door de oorlog een
beetje achterliepen werden vooral de platen van z’n fameuze
Carnegiehallconcert uit 1938 of daaromtrent grijsgedraaid. De
overgang naar de bebop van Dizzy G. en de stap naar the Modern
Jazz Quartet was voor mij op dat moment nog niet aan de orde.
Ik heb de plaat van Kenton helaas niet meer, weggedaan of
weggeraakt maar een half jaartje geleden heb ik wat van z’n
nummers gedownload.
Het verrassende was dat wat ik me herinnerde als muziek van een
op volle toeren spelende bigband me nu betrekkelijk rustig in
oren klonk. Lekker pittig tempo, veel koperwerk maar niets
waarvoor de buren op de muren zouden moeten kloppen vanwege de
herrie.
Na afloop van m’n opleiding en de daarop volgende militaire
diensttijd was het contact met de bekenden van school verwaterd.
Maar het verleden klopt soms aan op momenten dat je het ’t minst
verwacht. Eerder genoemde briefschrijver bleek desgevraagd
familie van Paul te zijn, sterker nog, had van tijd tot tijd
contact met hem. Paul was nog in leven, had veel meegemaakt en
woonde nu in een verzorgingshuis in Amsterdam.
Ik heb me voorgenomen om hem eerdaags maar eens te schrijven.
Z’n lichamelijke conditie schijnt niet zo best te zijn en
misschien is hij alles uit de tijd die ik hierboven weergaf, wel
vergeten. Weet je wat, ik sluit dit stukje tekst nu af met een
voor die tijd toepasselijk stukje muziek. Van Stan Kenton
natuurlijk, wat dacht je?
Mmm, ah, hier is ie. How high the moon.
“Somewhere theres music, how high the moon”.
Paul jongen, het waren toch wel mooie tijden toen. Groeten. En
het ga je goed.
erJeetje
16-10-2008
* Paul =
Paul Renardel de Lavalette
/ aug. 1933 - jan. 2009
|