Ingezonden bijdrage van Wil Swart

Terug naar de vorige pagina <<

 

index ingezonden

Nederland

Pagina van Wil (Wina) Swart

OVERZICHT EN INZICHT

De een komt tot schrijven vanuit een vooropgezet plan; de ander, zoals ik, door toevallige omstandigheden.
Hoewel ik nooit van plan ben geweest om non-fictie te gaan schrijven, rolde ik daar in door omstandigheden.
Drie van mijn boeken gaan over Amsterdam-Noord. Dat is niet toevallig, want daar ben ik geboren en opgegroeid.
Voor belangstellenden volgt hieronder een beknopt overzicht van mijn persoonlijke geschiedenis.

Mijn ouders zijn geboren in de Staatsliedenbuurt. Zij ontmoetten elkaar in de jaren dertig van de twintigste eeuw, werden verliefd, trouwden en betrokken een krappe alkoofwoning.
Als praktiserend �n vroom rooms katholieken stichtten zij een groot gezin en weldra puilde het huis uit. Tevergeefs vroeg mijn vader aan de Gemeentelijke Woningdienst om een grotere woning. Er heerste woningnood en mijn ouders moesten op hun beurt wachtten, zoals duizenden anderen.

Tijdens de Tweede Wereldoorlog werd er in de fabrieken van Fokker aan de Papaverweg in Amsterdam-Noord, geproduceerd voor de Duitsers. Die hadden de gebouwen zodanig gecamoufleerd dat die vanuit de lucht op een woonwijk leken.
De geallieerden deden op 17 juli 1943 een poging om de fabrieken te bombarderen. Die mislukte en de bommen raakten de omliggende woonwijken. Een tweede en derde poging kort daarna slaagden wel.
Bij de bombardementen vielen ruim tweehonderd doden en de angst bij de bevolking sloeg toe, temeer omdat de geallieerden nog meer bedrijven in Noord onklaar wilden maken.
Vele honderden Noordelingen verhuisden naar elders. Niet lang daarna viel bij mijn ouders eindelijk de zo begeerde brief op de mat. Mijn vader reageerde teleurgesteld toen hij las dat die een aanbod bevatte voor een woning aan de overkant van het IJ – wonen in Noord stond niet boven aan zijn verlanglijstje, maar het zou dom zijn om deze kans voorbij te laten gaan.
Zij konden zelfs kiezen uit drie adressen en kozen voor Korenbloemstraat 14, een woning met vijf in plaats van vier slaapkamertjes.
Vier jaar later, in 1947, werd ik geboren in het benedenkamertje. Zes weken later dan verwacht en met een flink overgewicht, want ik woog twaalf pond en drie ons.

Hoewel ik geen nare herinneringen heb aan mijn jeugd in Noord, groeide ik op in Floradorp zonder warme of tedere gevoelens voor mijn woonomgeving en voor Noord in het algemeen. Die kwamen pas jaren later.
Destijds ergerde ik mij aan de bemoeizucht van sommige buren. Ik verafschuwde het als zij vanachter hun gordijnen gluurden om te zien wie er bij ons aanbelde. En aan het geroddel als een van mijn zussen een vriendje kreeg die in de ogen van de omwonenden niet voldeed aan de fatsoensnormen.
De woning boezemde mij afkeer in. Ik haatte het om de donkere trap op te lopen wanneer ik iets van boven moest halen; het lichtknopje beneden leek altijd verkeerd afgesteld.
De kleine kamertjes benauwden mij en voortdurend was ik bang voor inbrekers.
Maar niet tijdens de zomer, want dan zaten de buren tot ’s avonds laat in de tuin gezellig met elkaar te keuvelen. In bed luisterde ik naar het gezoem van de stemmen en voelde mij veilig.
Waar die angst voor inbrekers door is ontstaan, herinner ik mij niet, want er is bij ons nooit ingebroken. Noch bij de buren, voor zover ik weet, ondanks de uitnodigende touwtjes die uit de brievenbussen hingen. En de loper die de hoofdbewoners bij zich droegen, en die op alle deuren in het dorp paste, gebruikten zij alleen voor hun eigen voordeur.

Er bestond een brede kloof tussen de bewoners van Noord en de overige Amsterdammers. Beide bevolkingsgroepen spraken laatdunkend over elkaar.
Vooral die van Zuid en Noord konden het niet samen vinden, hoewel zij elkaar zelden ontmoetten.
In Noord sprak men smalend over mensen die op ‘stand’ woonden in Zuid. ‘Op drie hoog zeker,’ zei men dan spottend.
En de kinderen van Zuid mochten niet verder komen dan de zuidelijke oever van het IJ. Met de pont naar de andere kant varen, was verboden.
Nu ik zelf in Zuid woon, hoor ik die verhalen geregeld. ‘Want,’ zo zegt men dan min of meer verontschuldigend, ‘mijn ouders zeiden dat het in Noord niet pluis was.’

Ik wist van niets. Onbezorgd groeide ik er op, trouwde kreeg een zoon en een zolderkamer in de Nigellastraat hoek Aurikelstraat.
Een jaar later verhuisden wij naar Zaandam en trokken in een bedrijfswoning van de Amsterdamse Droogdok Maatschappij, de werkgever van mijn echtgenoot.
Ik had (en heb) een afschuw van nieuwbouwwijken. De naaktheid (sprieterige boompjes), zielloosheid en het gebrek aan sfeer staan mij tegen.
Naast ons in Zaandam woonde een vroeger buurmeisje. Haar moeder wilde bij haar dochter wonen en bood woningruil aan. Grif namen wij het aanbod aan. En zo woonde ik opnieuw in de Korenbloemstraat; deze keer op nummer 21.

Zes jaar en twee echtscheidingen later woonde ik met mijn twee zonen van zes en negen jaar, opnieuw in mijn geboortehuis. Van mijn moeder mocht ik er zo lang blijven wonen als ik wilde, maar ik verlangde naar een eigen woning. Het liefst in Tuindorp Nieuwendam, in mijn ogen het mooiste dorp van Noord.
Maar er heerste nog steeds (of weer) woningnood en men zei mij dat ik pas na twee jaar een woning in Noord zou krijgen. W�l kon ik binnen twee maanden verhuizen naar Amsterdam Zuid-Oost.
Door mijn verlangen naar zelfstandigheid, nam ik het aanbod aan. Een aantal maanden later liep ik verdwaasd en vol zelfverwijt door mijn vierkamerflat aan Kempering.
Vrijwel dagelijks vroeg ik mij af hoe ik daar ooit vandaan zou komen. En, dat was ernstiger, hoe kon ik mijn kinderen en mijzelf beschermen tegen de criminaliteit die daar welig tierde. Bijna dagelijks hoorde ik praten over geweld en inbraken. Ik sprak daar niet over met mijn zonen, maar die hoorden van klasgenootjes op school de meest wilde verhalen in alle gruwelijke details, zoals kinderen die met hun eigen fantasie (en angst) kunnen aandikken.

Toch probeerde ik het beste ervan te maken. Wij wandelden vaak en genoten van de natuur rondom en in Amsterdam Zuid-Oost. De jongens gingen ‘schatgraven’ op het terrein waar nu Nellestein staat. Thuis organiseerden zij tentoonstellingen en stuurden mij via de interne post een uitnodiging. Braaf betaalde ik dan de toegangsprijs en bewonderde de opgegraven schatten.
Inmiddels moest mijn oudste zoon een beugel dragen. Samen gingen wij geregeld met het openbaar vervoer naar een orthodontist in Buitenveldert. Vanaf Station Amstel reisden wij via de Rivierenbuurt naar de Van Boshuizenstraat. Zodra wij de Berlagebrug over waren, keek ik verlangend naar de mooie woningen in die brede lanen en dacht: als ik hier toch eens zou mogen wonen…

Op een avond in december 1980, vlak voor kerstmis, werden wij beroofd in de lift van onze flat. De dader handelde als in een filmsc�ne, compleet met masker en mes. De lift zette hij op de noodrem en het mes op mijn lijf. Het leverde hem ƒ 26 op en ons, een half jaar later, een woning in Amsterdam-Zuid. Eigenlijk moet ik hem dus dankbaar zijn. Maar wat ik hem niet kan vergeven is dat hij zijn daad pleegde in het bijzijn van mijn kinderen, die toen negen en twaalf jaar waren.
Mijn jongste zoon hield er een angsttrauma aan over en is gedurende een jaar in therapie geweest bij een psycholoog. Via bemiddeling van een kinderpsychiater kregen wij een medische urgentieverklaring die ons in juni 1981 in ��n keer boven aan de wachtlijst plaatste.
Herhuisvesting beloofde mij binnen zes weken een andere woning toe te wijzen. Aan een maatschappelijk werkster mocht ik zeggen waar ik zou willen wonen.
‘In Amsterdam-Zuid,’ zei ik zonder nadenken, want dat leek mij de enige veilige buurt in Amsterdam. Dat dit een kans bood om terug te gaan naar Noord, ontging mij op dat moment.
‘Ik weet niet of dat gaat lukken,’ antwoordde zij, ‘het is mogelijk dat u een woning krijgt aangeboden in Almere of Lelystad.’
‘Nee, daar ga ik ni�t heen,’ zei ik op besliste toon.
Ongeveer vier weken later viel er een brief op de mat met daarin een aanbod voor een woning aan de Vrijheidslaan. Ik nam het stratenboekje van Amsterdam om te zien waar die lag. Tot mijn verbazing ontdekte ik dat het de laan is waar mijn zoon en ik zo vaak doorheen reden op weg naar Buitenveldert.

Kort daarna liet de verhuurder mij de woning zien. Ik zag een tamelijk uitgewoond appartement, met deuren in drie kleuren en bruin behang van minstens zeven lagen dik. Een douchehok van 90 x 90 cm en geen geiser in de keuken. Wat een verschil met de luxe flat in Zuid-Oost!
De benedenbuurvrouw vertelde mij later dat twee eerdere kandidaten de woning weigerden, maar ik werd er verliefd op zodra ik in de hal stond.
‘Ik neem hem,’ zei ik vijf minuten later tegen de verhuurder.
‘Besluit u niet overhaast,’ antwoordde de hij. ‘Ik geef u de sleutel en gaat u morgen nog eens op uw gemak kijken.’
Dankbaar nam ik de sleutel aan en wist zeker dat ik mij niet zou bedenken. Wie zou er niet willen wonen in zo’n mooie buurt? Uitgewoond of niet, de woning vormde mijn toegang tot de vrijheid. Vrijheidslaan… kon het symbolischer?

Gedurende zes weken poetste en schilderde ik, legde vloerbedekking en hing vitrage en gordijnen op. Eind augustus trokken mijn twee zonen en ik erin.
Ik kende de buurt niet, noch haar geschiedenis. In Noord wist ik blindelings de weg te vinden, maar in de stad verdwaalde ik ziende. Mijn kennis reikte niet veel verder dan die van de meeste toeristen: Dam, Kalverstraat, Nieuwendijk en een paar grachten omdat ik daar ooit werkte.
Om de omgeving te leren kennen, maakte ik na het eten lange wandelingen. Niet alleen door de Rivierenbuurt, maar ook door het aangrenzende Oost en de Pijp.
In de Rivierenbuurt raakte ik onder de indruk – en de bekoring - van de architectuur. Ik genoot van de brede lanen, die zo verschillen van de benepen straatjes in mijn geboortedorp.

In 1985 begon ik aan een lerarenopleiding geschiedenis aan de Hoge School Holland. Als eindscriptie wilde ik iets schrijven over Noord en hoopte te ontdekken waarom vele Amsterdammers iets hebben tegen dit stadsdeel.
Door omstandigheden moest ik in het derde jaar stoppen met de opleiding. Maar de drang om de geschiedenis van Noord te onderzoeken bleef aanwezig.
Die scriptie kan ik toch evengoed schrijven, dacht ik en begon er ijverig aan. Tijdens het onderzoek maakte ik kennis met Wibaut, Keppler, De Miranda en andere grootheden die zich inzetten voor de stad en haar bevolking.
Al snel ontdekte ik het gemeenteblad als informatiebron. Dagenlang bracht ik door op de bibliotheek van het gemeentehuis en die van de Stedelijke Woningdienst. Daar las ik alle voordrachten en notulen van het gemeenteblad die over Noord gingen. Als ik boven de gemeentebladen gebogen zat, vergat ik mijn omgeving en mijn leven. Ik las toespraken die Wibaut en De Miranda hielden voor de gemeenteraadsleden. En over de ontwikkelingen rondom het sociale vraagstuk en andere boeiende onderwerpen uit de beginjaren van de twintigste eeuw.
Arie Keppler, de directeur van de Gemeentelijke Woningdienst, die zo’n hekel had aan het geneuzel van de oppositie, intrigeerde mij. Voor hem was die oppositie een sta-in-de-weg bij het realiseren van zijn droom: een huis met tuintje voor alle arbeiders. Menig keer eiste de conservatieve gemeenteraadsleden zijn aftreden, als hij in het openbaar weer eens een sneer naar een politieke tegenstander had gegeven.
De zachtaardige burgemeester Tellegen, met wie sommige raadsleden een loopje namen, had soms moeite met orde houden in de raadszaal.
Raadslid Wijkoop viel, tot mijn verontwaardiging, voortdurend Wibaut en De Miranda aan en verweet hen dat zij niets deden voor de arbeiders.
Toen ik op een dag in het gemeenteblad van 1921 las over het plotselinge overlijden van burgemeester Tellegen sprongen de tranen in mijn ogen. Verdrietig liep ik naar huis, terwijl ik mijzelf voorhield dat de man al bijna zeventig jaar dood was.

De scriptie waaraan ik begon, groeide uit tot een dik manuscript. Uitgevers toonden geen belangstelling, want Noord was destijds commercieel gezien niet interessant.
Uiteindelijk vond ik in 1990 een stichting in Alkmaar die het wilde publiceren.
Tijdens het schrijven maakte ik emotioneel een moeilijke tijd door, want ik kreeg heimwee naar Noord, maar wilde niet vertrekken uit mijn geliefde Rivierenbuurt.
Na het eerste boek over Noord volgden er nog twee over dat stadsdeel. De eerste in opdracht van het Wijkopbouworgaan Midden-Noord en de andere op eigen initiatief. Therapeutisch werkte dat heilzaam, want langzaamaan verdween de heimwee.

Door de publicaties over Noord, leerde ik veel over de geschiedenis van de volkshuisvesting, architectuur, sociale geschiedenis, het armoede vraagstuk en nog vele zaken daaromheen.
Ik volgde een schriftelijke cursus Kunstgeschiedenis en verdiepte mij in plan-Zuid van Berlage en de architectuur van de Amsterdamse School.
Hoewel ik niet van plan was om nog meer te schrijven, gebeurde dat min of meer vanzelf. Na elk boek dacht ik: nu stop ik met het schrijven van non-fictie en ga ik fictie schrijven.
Ik ging naar schrijversvakschool ’t Colofon en schreef voor het vak proza het kinderverhaal Rijmelaar 1. Een aantal docenten vond het een goed verhaal. Uitgeven zal een fluitje van een cent zijn, dacht ik in een overmoedige bui. Dat lukte inderdaad bijna, want een Belgische uitgeverij toonde meer dan oppervlakkige belangstelling. Maar toen ik om concrete afspraken vroeg, haakte die af.

Min of meer tegen mijn zin in, bleef ik hangen in het schrijven van non-fictie. De ene opdracht volgde op de andere.
Vanaf 2000 ben ik bedrijfsjournalist en verdien dus mijn brood met schrijven. Daarnaast verdiep ik mij al jaren in interessante en intrigerende onderwerpen zoals religie en esoterie.
In januari 2002 begon ik impulsief aan een schriftelijke opleiding Basisdiploma Voedingsleer en aansluitend daarop Gewichtsconsulent. Voor beide legde ik met goed gevolg een examen af en mag mijzelf vanaf april 2005 gewichtsconsulent noemen. Ik ben bevoegd een praktijk op te zetten, cursussen en lezingen te geven.

Inmiddels ben ik 58 jaar. Het was eerst even slikken om de ouderdom onder ogen te zien. Maar een jaar of acht zie ik er voordelen in. Er is een zekere rust ontstaan die ik vroeger niet kende. Mijn vrije tijd is belangrijker dan ooit want per slot ben ik ruimschoots over de helft van de tijd die mij op aarde is gegund.
Ik verlang naar de dag waarop ik met pensioen ga. Soms fantaseer ik over wat ik dan ga doen: studeren, kinderverhalen schrijven, nog meer vrijwilligerswerk doen of…? Er zijn duizenden mogelijkheden om de rest van mijn dagen mee te vullen en ik ga ze alle benutten.

Wil Swart, 28 februari 2006

Oevre van Wina (Wil) Swart:

  • Bekeken en… terzijde gelegd, verbindingen over het IJ van 1839 tot en met 1991. Brochure, 1991
  • Nog een ogenblik geduld aub, oude en nieuwe plannen voor IJ-oeververbindingen. Brochure, 1993
  • Amsterdam-Noord, de geschiedenis achter de feiten, 1990. Herdrukt in 2002
  • Van sinaasappelkistje tot kangoeroe-woning, het Amsterdam-Noord van Arie Keppler, 1992
  • Assepoester aan de overkant van het IJ, Amsterdam-Noord van 1930 tot 1980, 1996
  • Schoonheid in verscheidenheid, de Rivierenbuurt in Amsterdam, 1998. Herdrukt in 2001en juli 2006. (verkrijgbaar bij het Gemeente Archief Amsterdam)
  • Onbeperkt inzetbaar, 135 jaar sociale werkvoorziening in Amsterdam, 2000
  • Werken aan je buurt, 35 jaar Wijkopbouworgaan Rivierenbuurt, 2002
  • Een tropisch paradijs in Amsterdam, een duik in het heden en verleden van het De Mirandabad, 2004
  • De Deftige Dame van Amsterdam? Een boekje open over stadsdeel ZuiderAmstel. Wil Swart, 2005
omhoog

Terug naar de vorige pagina <<