Amstelkade De Amstelkade was ooit een deel van mijn leven, mijn jeugd. Al was ik geboren
in de Waalstraat, dicht bij de hoek met de Amstelkade tegenover een soort garage en schuin
tegenover de Waalkerk. Hieronder een foto uit ons voorraam, genomen in 1935, toen ik er
nog niet was maar wel op stapel stond. Leuk die oude auto's op het plaatje en die vaag
zichtbare dames in boezeroen. Links in de hoek - net niet zichtbaar - het Groene
Bruggetje, dat toen nog in het verlengde van de Waalstraat lag. In 1938 verhuisden we naar
de Amstelkade, naar nummer 76 om precies te zijn. We woonden op twee hoog en het donkere
trappenhuis bereikte je via een groot portiek. De voordeur opende je met een loper, die je
zo bij een ijzerwinkel kon kopen. In dat portiek is nog steeds een gedenksteen gemetseld
met Eerste steen gelegd door Gerrit Franssen, oud dertien jaar....
een foto uit ons voorraam, genomen in 1935
Ons portiek was een geliefde vrijplaats. Toen ik
al groot en flink was, werd er heel laat lang en aanhoudend gebeld. Iedereen
in huis schrok wakker en ik werd erop uit gestuurd om het onraad te lijf te gaan. Beneden
deed ik de deur open en daar zag ik het meisje van een paar huizen verderop innig
verstrengeld met een manspersoon. Ze schrokken geweldig en zij zei verward: U
kat vou maar ze bedoelde dat ze bezorgd was over mijn gezondheid.
iets onder het midden ons portiek
Hierboven iets onder het midden ons portiek. We
keken mooi over het water en op de Jozef Israëlskade, die in de oorlog Tooropkade heette,
omdat de schilder Israëls een jood was.
Hieronder het uitzicht uit ons raam met iets links op de kade de ijzeren, typisch
Amsterdamse krul oftewel grotemannen-pisbak. Aan de kade lagen dikwijls boten
van de stadsreiniging, waarin vuilnisautos hun kwalijk riekende inhoud stortten. In
de oorlog voerde de Duitse Luftwaffe daar stukgeschoten vliegtuigvleugels aan, die in het
(oude) RAI-gebouw in de Ferdinand Bolstraat werden gerepareerd. Ik herinner mij het
geribbelde plaatwerk, dat karakteristiek was voor de grote Junker bommenwerpers van de
Duitsers.
typisch Amsterdamse krul oftewel
grotemannen-pisbak
De oorlogstijd bracht honger, vooral in het laatste jaar. En
ik weet nog dat enkele huizen verder de joodse familie Slab woonde. De oma in het gezin
wachtte het moment niet af waarop ze allemaal zouden worden weggehaald, want op een kwade
dag werd ze dood uit het water gevist. Als jochie van een jaar of zeven stond ik daar met
mijn neus bij, niet wetend dat dit een tragisch gevolg was van de Endlösung. Op onze
rustige Amstelkade zocht en vond een joodse vrouw haar eigen oplossing.
Twee keer ging mijn moeder met haar gammele fiets naar het oosten van het land om daar
eten voor het gezin te halen, want daar lagen de roots van mijn ouders. Wat
een moeilijke beslissing moet dat voor mijn vader zijn geweest. Hij liet háár gaan, maar
als hij de barre tocht zou maken, was hij zeker opgepakt voor de Arbeitseinsatz. Eind van
de oorlog was ik met mijn negen jaar zwaar ondervoed en mocht bij familie buiten Amsterdam
op verhaal komen.
Vooral koude winters blijven in herinnering. Natuurlijk de gruwelijke Hongerwinter van
44-45. Maar ook de winter van 1947, waarin we heel lang op de gracht konden schaatsen.
Hieronder het gezin in de sneeuw met het huis achter ons. Mijn vader maakte de foto,
want van een zelfontspanner hadden we nog nooit gehoord. Diezelfde winter werd er ook een
prinsesje geboren: Maria Christina, eerst Marijke later weer Christina genoemd.
het gezin in de sneeuw met het huis achter ons
Op school - ik zat toen in de vijfde klas van de Van
Lennepschool op het Reggeplein - werd dat op grootse wijze gevierd. We trokken met de klas
onder leiding van onderwijzer Leibrand naar - waarschijnlijk - het RAI-gebouw, waar alle
schoolkinderen werden getrakteerd. De foto hieronder laat zien hoe we over de Noorder
Amstellaan marcheerden, gewapend met wapperende vlaggen. Dat mocht toen weer.
over de Noorder Amstellaan marcheerden
Ik groeide groter en mocht in de zesde klas kleinere kinderen
helpen oversteken. Als klaar-over kreeg ik een levensecht spiegelei op een stok en een
witgekalkt koppel over een schouder. De foto hieronder toont mijn activiteiten op de
kruising van de Amstellaan met de Rijnstraat. Let vooral op de taxis op de
achtergrond. Echt puur gevaarlijk was dat vrijwilligersbaantje niet, want die taxis
stonden voornamelijk stil en de tijd dat iedereen minstens één auto zou bezitten, lag
nog ver voor ons.
Klaar-over: mijn activiteiten op de kruising van de
Amstellaan met de Rijnstraat
Mijn vader kocht jaren later een Solex en hij zei wel eens:
In Amerika heeft ieder gezin een auto en dat gaat bij ons ook gebeuren.
Inderdaad, nog wat jaren later kocht hij een Volkswagen standaard, met
niet-gesynchoniseerde versnellingsbak. Wat een lawaai maakte dat ding als je vergat
tussengas te geven.
In die tijd had bijna iedere hoek van een huizenblok een
winkel. Als je van ons huis omhoog liep richting Groene Bruggetje, kwam je op de hoek van
de Waalstraat bij de melkzaak van Mevrouw Bosse. Dat was een vriendelijk - in mijn ogen -
oud mens met adertjes in haar bolle gezicht. Het rook er altijd naar zuivel en zeep, want
Mevrouw Bosse en haar dochter Annie hadden reinheid hoog in het vaandel. Annie Bosse reed
door weer en wind stoer met haar melkkar de wijk rond en verkocht melk die zo uit de
melkbus werd getapt. Die moest dan onmiddellijk worden gekookt, wat meestal gepaard ging
met òf overkoken òf aanbranden.
Achter ons in de IJselstraat woonde fietsenmaker en stallingbaas Mirani. In die tijd zette
bijna iedereen zijn fiets in een rijwielstalling. Toen ik twaalf was, kreeg ik de oude
fiets van mijn vader, die zelf een spiksplinternieuwe Fongers kocht. Dolgelukkig was ik
met mijn fiets. Ieder jaar smeerde ik er een nieuwe laag zwarte lak op en ik reed ermee
naar de middelbare school in de sjieke Apollobuurt. Ik mocht soms een karweitje doen voor
Mirani, zoals een frame wegbrengen, waarvoor ik dan een kwartje kreeg. Hij vertrouwde me
later zelfs het beheer van de stalling toe als hij een vrije avond had. Ik weet nog dat
aan het begin van de stalling een bord hing met de volgende boodschap:
Heeft u de stalling reeds voldaan
dan kunt u rustig verder gaan.
Mocht dit echter niet zo zijn,
doe het eerst, het bedrag is klein
Inderdaad, voor een gulden en een kwartje had je je fiets een hele maand bij Mirani onder
dak. Dat leek weinig, maar voor zeven en een halve cent kon je als kind met de tram naar
het Centraal Station. In die tijd was een fiets nog een simpel vervoermiddel zonder
toeters en bellen. Het ding was altijd zwart en had een Torpedo-terugtrapnaaf. Niks
versnellingen en niks fietscomputer. Wat was het technische leven toen eenvoudig!
Frans Zuurveen - 28 augustus 2006
E-mail:
fransz.tekstadviezen (at) hetnet.nl
Terug naar de vorige pagina << |