RIVERBOYS !!
De nieuwe RAI
was er natuurlijk nog niet, op die plaats was een mooi groot
zandterrein.
De bezetting was er al wel, want we spreken over zomer 1940
maar nog zonder directe ingrijpende gevolgen.
Honkbal was al aardig bekend in die tijd, dat kwam mede
omdat nèt voor de oorlog een Amerikaans studententeam,
Seagulls, meen ik, meespeelde in de competitie.
Bovendien speelden we honkbal op de “4e drie”, de 4e HBS met
3-jarige cursus in de P.L.Takstraat in Amsterdam. Recht
tegenover die school was de “2e O” de 2e Openbare
Handelsschool waar ook gespeeld werd.
De P.L.Takstraat ligt in het verlengde van de Waalstraat en
er waren veel leerlingen afkomstig uit de Rivierenbuurt en –
zoals ik zelf – uit de Stadionbuurt. Veel Joodse leerlingen
dus ook, maar dat was voor ons niet van belang.
Honkbal vonden we wèl belangrijk en zo kwam het dat steeds
meer jongens ook buiten school een balletje gingen gooien op
dat zandterrein bij het Scheldeplein en - zodra er genoeg
mensen waren en materiaal - een partijtje spelen.
Ik kan wel zeggen dat we er vrijwel elke avond waren en dan
was het gooien, grondballen nonchalant met één hand opvegen
(en het zandland was echt niet egaal) hoge ballen vangen in
volle ren, steeds maar weer en tot slot speelden we een paar
innings. Tot het donker werd.
We werden goed, heel goed, zeker voor onze leeftijd. Maar
dat kon ook bijna niet anders met zoveel trainingsuren. Toen
kwam iemand met HET idee : laten we competitie gaan spelen,
als buurtclub. De naam was ook gauw gevonden : Riverboys.
Het mocht niet zo zijn. Later in 1941 kwamen de anti Joodse
maatregelen van de bezetter, de registratie, de ster,
avondklok en aparte joodse scholen. En het einde van
Riverboys nog voor het werkelijk begonnen was..........
Wat overbleef is een herinnering aan een groep enthousiaste
jongens van rond de 15/16 jaar waarvan een groot aantal niet
veel ouder heeft mogen worden.
Een enkeling heb ik na de bevrijding nog wel teruggezien,
Hans van Stratum, * Sieg Parser, even groetend in het
voorbijgaan. We hadden allemaal haast.
Nu, 70 jaar later, wil ik toch nog even de sportvriendjes
van toen in herinnering brengen:
Riverboys !!
Ben Okker - 24
januari 2010
digiben
(ad) planet.nl
Lees ook:
Vijftig jaar Europaplein >>
WEERZIEN MET SIEG PARSER
Schrijven is
niet alleen een kwestie van blijven, maar ook van
terughalen. Lang geleden schreef ik een herinnering aan de
Riverboys, een jongens buurthonkbalteam met als thuisveld
het zandland bij het Scheldeplein, waar nu ongeveer de
nieuwe RAI staat, ter herdenking van de vermoorde joodse
jongens uit de Rivieren- en Stadionbuurt, die daarvan deel
uit maakten.
Ik stuurde het naar het Joods Journaal maar daar vond men
het minder geschikt voor plaatsing. Een klein jaartje
geleden vond ik het terug en stuurde het naar Het Geheugen
van Zuid en in januari van dit jaar werd het geplaatst, waar
ik heel blij mee was.
Een goed half jaar later kreeg ik een email. Bleek uit New
York te komen en was geschreven namens, Sieg Parser, een oud
honkbalvriendje van de 4e 3j. HBS P.L.Takstraaat en speler
van de Riverboys. Namens hem, want hij is digibeet.
Korte tijd later volgde een telefoontje met de mededeling
dat hij op korte termijn naar Nederland kwam en graag wilde
afspreken. Dat is gebeurd. Bij Figi in Zeist, voor mij een
thuiswedstrijd. Even vroeg m’n oude honkbal- en
schoolgabberteje zich af of we elkaar na een kleine 70 jaar
nog zouden herkennen.
“Ik ben 1.68 meter” zei ik.
“Ik ook “ zei hij.
"Ik heb grijs haar”
Had hij ook maar niet veel meer, luidde de reactie.
Ik zorgde vooreen makkelijke oplossing:
“Ik heb ook een plukje grijs onder mijn neus”.
Dat leidde tot directe herkenning, dat zat wel snor.
Sieg bleek gedeporteerd maar “teruggekomen” te zijn, zoals
we het toen noemden. Of, zoals Meyer Sluyser ook schreef:
“die en die is er nog.”
Beurtelings hebben we elkaar in kort bestek verteld hoe het
ons vergaan is en dan ben je toch snel enige uren mee
verder. Interessant was dat hij pas enige jaren terug zijn
(middelbare) kinderen vertelde over zijn jeugd en . . . . de
Riverboys.
Een van die kinderen las Het Geheugen van Plan Zuid en heeft
toen al mijn bijdragen geprint en gebundeld en naar Amerika
gestuurd. De huidige mogelijkheden maken de wereld kleiner
en ik denk dat we daar gebruik van moeten maken !
Aan de door mij verder ontvangen reacties blijkt (uit
Nederland maar ook uit Israël en de V.S. ) blijkt Het
Geheugen ook ver over de grenzen gelezen te worden.
Tot groot genoegen van jeugdvriend Sieg en
Ben Okker - 14 oktober 2010
digiben
(ad) planet.nl
STADIONBUURT, EEN
KEURIGE BUURT
Wij, de
Amsterdamse jeugd van de dertiger jaren, waren in de
Stadionbuurt wel erg bevoorrecht. Wat daar niet te doen was!
Thuis (huizen met een badkamer, mind you) zowel als buiten.
Daar hadden we het zandland bijvoorbeeld. Aan de overkant
van het water van de Stadionkade ( nu de Goudkust en
Buitenveldert ) was een grote zandvlakte tot aan de de
Zuidelijke wandelweg aan toe. Dat heette ook het Zandland en
daar zaten zomers moeders met kinderen waarvan sommige ook
in het water van de Stadionkade zwommen. Anderen schuwden
dat: “kun je ziekte van Weill van krijgen “.
Met de jongens
voetbalden we daar. Ongestoord ! Er liepen ook ‘enge mannen’
werd gezegd en inderdaad zag je soms een eenzame figuur vaak
met een fits aan de hand achter op het zandland lopen.
Misschien wel zedenpolitie, denk ik nu. Toen had de politie
nog tijd voor surveilleren.
Dat bleek als we op straat - in ons geval meest op de van
Tuyll van Serooskerkenweg 25/1 - voetbalden. Langs de huizen
werden we door de bewoners weggejaagd. Maar er waren ook
“middenpaadjes” door het grasveld midden op de straat. Die
waren breed en aan iedere kant stond zelfs een bank. Als we
daar een balletje trapten had niemand last maar om duistere
redenen mocht het niet. Als de politieagent heel langzaam
kwam aanfietsen stopten we en gingen op de banken zitten,
maar hij had het meestal gezien en dan werd de bal (meestal
een oude tennisbal) afgenomen en triomfantelijk meegenomen
tussen de dubbele stang van zijn politiefiets. Als ik
terugdenk moet ik toegeven: ze stonden hun mannetje”.
Honkballen deden wij op het Stadionplein, midden voor het
Stadion. Onder het beeld van een sportman ( bijnaam
Jan-met-de-handjes ) die de Olympische groet bracht met de
opgeheven rechter arm. Zo werd ons tenminste verteld. Nou,
dan was Mussert zeker ook een atleet.
Regelmatig waren er wedstrijden in het Stadion, Blauwwit
voetbalde er er, verder wielrennen soms achter de grote
motoren. Honkbal op de bijvelden.
Wij kenden wel vijf manieren om zonder betalen binnen te
komen. Vaak achternagezeten door de suppoosten onder leiding
van Chris Berger (ja, de vader van Ellis Berger). Maar ze
kregen ons niet te pakken alleen al omdat wij tussen de
spijlen van de hekken naar de tribunes door konden. Zij
niet.
We hadden ook het Schinkelzwembad. Dat was een kwartiertje
lopen maar alleen dat was al een avontuur. Eerst langs de
“rietlanden” Dan moest je over de hoge spoorbrug heen. Het
treintje naar Amstelveen en Aalsmeer ging er onder door. We
stonden soms een kwartier op de brug om op de trein te
wachten. En dan van bovenaf proberen in de pijp van de
locomotief te spugen !
Het Schinkelzwembad was eigenlijk een soort pier gebouwd in
het Nieuwemeer. Daarop stonden badhokjes met deurtjes en
jongenskleedkamers en soort lange abri zonder. De pier was
in een vierkant gebouwd apart voor mannen en vrouwen (zo
heette dat toen nog) en in het midden waren de bassins, een
diep en een ondiep. De bodem as gewoon de zandgrond van het
Nieuwemeer. Als de wind op het bad stond dreef er kroos en
op stille dagen legde de badmeester Kas een hengeltje in het
diepe.
Gemengd zwemmen was er geloof ik een paar maal per week maar
dan mochten de vrouwen alleen bij de mannen. Andersom was
verboden.
Toegangsprijs 3 cent. Mijn moeder gaf ons brood mee, dan was
ze ons voor weinig geld een hele tijd kwijt. Bij de ingang
zat een badmeester of juffrouw naast een soort geldautomaat,
die ook op gemeente bussen gebruikt werd. Een soort glazen
spaarpot met een bodem die omgekiept kon worden. Dan viel
het geld in een gesloten metalen doos. Ze zagen dus de drie
cent liggen en klapten dan de bodem om. Onze truc was met
een paar jongens vlak achterelkaar er de centen in te gooien
waarbij de laatste een of twee cent achterhield. Dan werd
het onoverzichtelijk. Dat geld werd later versnoept bij een
kioskje, dat kennelijk voor dat doel er was. Aanbod genoeg
voor 1 cent.
In de hongerwinter hebben mijn broer en ik geholpen aan het
slopen van de treden van de brug en bielzen van de spoor
voor verwarming en koken. Zelf had ik na heel lang werken
een biels losgehaald toen een man met een bouvier ( dus een
stille smeris, neem ik aan ) me te pakken nam. Ik moest
helpen het hout op een fiets te leggen terwijl die hond me
bleef aankijken. “Laat ik je niet weer zien” dreigde hij en
liet me gaan. Ja, dat was geen smeris of een die het thuis
ook koud had, maar wat begin je tegen zo’n hond?
Ik zat op de Spartaschool aan de Stadionkade. Een
openluchtschool! Aan de kant waar niet de wind op stond
gingen langs de hele wand de schuifdeuren open. Er was
vloerverwarming dan het was ‘s winters heerlijk stiekem je
schoenen uit te doen en zo je voeten te verwarmen. Er waren
dagen dat je je jas mocht aanhouden en dat was wel nodig
ook.
Als het vroor gingen we schaatsen op de Stadionkade en soms
ook achter het Stadion op de Nieuwemeer. Links en rechts
naast de ingang van de school was nog braakliggend land.
Voor schooltijd werd daar gevoetbald. Later werden er dure
herenhuizen op gebouwd maar ter compensatie hebben wij nog
een jaartje op de bouw kunnen rondhangen. Wat me ook
bijgebleven is is het feit dat we in de dertiger jaren er
een aantal nieuwe scholieren bij kregen die aanvankelijk nog
geen Nederlands spraken.
Allochtonen avant la lettre ? Zeker niet: het waren joodse
vluchtelingen en Duitsland en plotseling hadden we er een
Heinz bij, een Anneliese en een Ralph. Zonder inburgering
problemen, Heinz speelde al gauw linksbinnen in ons
schoolelftal.
Waren we zulke brave borsten in die jaren? Nou, dat dacht ik
niet!
We kenden luilakdag (zaterdag voor Pinkster) Hartjesdag (ik
meen derde maandag in augustus), dan had de politie volgens
de toen geldende normen de handen vol.
Hartjesdag werd gevierd met vuurwerk. Ik mocht alleen
sterretjes kopen maar dat was beneden onze waardigheid.
Rotjes, vuurpijlen en zevenklappers, dan telde je mee.
Er waren nog geen standaard vuilnisbakken, ieder had een bak
naar eigen keuze.
Nou, wie zo stom was zijn bak buiten laten met hartjesdag
herkende zijn eigen materiaal niet meer terug.
Op luilak werd afgerekend met mensen waar wij last van
hadden gehad, Die hadden geklaagd bij onze ouders of, nog
erger, de politie gebeld voor overlast als wij rustig
voetbalde. Nonsens, er brak maar zelden een
raam..............
Bij die mensen werden deuren vastgebonden en drukbellen
vastgezet met een lucifer die we zo afbraken dat er bijna
geen uithalen aan was. Hier en daar werden de traproeden uit
een traploper gehaald . Dat ging makkelijk want met een
loper (universele sleutel) kon je ieder trapportaal in.
Maar we hadden ook intelligentere spelletjes. Mijn ouders
kwamen eens thuis van een feestje met een wonderlijk goed
gelijkende rubber hondenhoop. Hij voelde ook nog aan, zoals
een echte drol wel zou moeten aanvoelen, dachten we. Tja,
dan moet je er iets mee doen. Uit de naaidoos van mijn
moeder haalden we wat koperen gordijnringen die we poetsten
tot ze blonken. Eén werd voor de helft in de hoop gedrukt en
voor de de op de stoep gelegd. Wij natuurlijk boven(we
woonden éénhoog) voor het raam naar buiten kijken. Nou, zo
leer je mensen kennen.
De stiekemerd stond stil, deed net of hij zijn schoen
vastmaakte en pakte met een papiertje de ring en hup, in de
broekzak. Maling aan de hoop. goud is goud.
Een nettere stond langer te kijken. Je zag ‘m denken: tja,
goud is goud maar die vieze drol. Bah. Zakdoek uit de zak,
tussen duim en wijsvinger de ring gepakt, pakketje
dichtvouwen en in de zak.
En dan het makkelijke type. Heee, een gouwe ring. Kan mij
die drol schelen, daar helpen water en zeep straks wel
tegen. Oppakken en wegstoppen.
Ja, ook in de
keurige Stadionbuurt was gevarieerd publiek.
Ben Okker - 25
januari 2010
digiben
(ad) planet.nl
JUFFROUW POTJEWIJD
De eerste schreden die tot mijn niet geringe ontwikkeling
hebben geleid waren op de voorbereidende school in de
Agamemnonstraat. Het “kakschooltje” van juffrouw Potjewijd.
Geloof me of niet, zo heette die dame werkelijk.
Vijfentwintig jaar later ging mijn
zoon naar datzelfde schooltje. Dat had een upgrading
ondergaan, het had nu een naam: de Blauwe Reiger.
Vervolgens kwam, ik vertelde het reeds, de Spartaschool,
de “openluchtschool voor het gezonde kind”. Dat
klinkt als “voor kneusies geen plaats” maar dat lag in de
praktijk toch wel anders.
Mijn eerste onderwijzeres was juffrouw Wilmes. Wat ik me van
haar herinner is dat ze je oor beetpakte en een halve slag
ronddraaide als zij vond dat je vervelend was. Aan mijn oren
te zien was ik dat klaarblijkelijk vaak.
In de laatste twee klassen kreeg je een meester. Maar dat
veranderde. Als hoofdonderwijzer hadden we meester Spigt,
een ouderwetse man met een sikje en met bijbehorende
denkbeelden.
Onze school was gelegen tussen de (Christelijke) Moria
School en de (ook openbare) Olympiaschool. Toen beide
buurscholen ijsvrij hadden gingen wij naar meester Spigt
voor gelijke rechten. Die zei slechts: “ik heb een brede
rug” en draaide zich om om dat te demonstreren. In de klas
hadden we meester de Moor en aan de
school was ook een stoker verbonden (vloerverwarming 'n
radiator was zinloos voor de open zijwand) die we ook met
stoker aanspraken.
Tot meester Spigt eind 1939, ons laatste schooljaar met
pensioen ging en door ene meester Heyboer als ‘hoofd’ werd
opgevolgd. Die deed meteen energiek de ronde:
“je hebt een meester timmerman en meester metselaar
maar onderwijzers worden met mijnheer aangesproken”. Juf kon
ook niet meer: juffrouw. Ook de stoker werd mijnheer Angelon,
die naam hoorde ik toen na 5 jaar voor het eerst.
Heyboer had het meteen bij ons zesde klassers gedaan.
Mijnheer Heyboer ging verder. Al die onhebbelijke streken op
b.v. luilakdag moesten ook afgelopen zijn. Om (meen
ik) 6 uur ‘s morgens op de zaterdag
voor Pinksteren moesten we bij school verzamelen om gepast
luilak te vieren.
‘Dat kan hij niet maken’ vonden wij 6e klassers en na elkaar
opgejut te hebben ‘dat vertikken we, onze eigen , daar heeft
hij niets over te zeggen.’
We waren het echt van plan te boycotten maar of we het op
het grote moment ook gedurfd hadden............ ??
Niemand zal dat ooit weten. Die ochtend was iedereen vroeg
uit bed want het was zaterdag 10 mei 1940 , de dag van de
Duitse inval.
Toen wij veel later zelf weer in de Stadionbuurt kwamen
wonen ging mijn zoon - de geschiedenis herhaalt zich - naar
de Spartaschool.
Mijnheer Heyboer was er nog schoolhoofd, juffrouw Wilmes was
met pensioen maar kwam daar nog wel op speciale dagen.
Ik sprak haar een keer met mijn misschien 7 jarige zoon.
“Als hij bijles nodig heeft weet je me te vinden,
hè?” zei ze en voegde er aan
toe: “je hebt toch goede herinneringen aan mij?”
Ik kon het niet laten en heb haar aan mijn verdraaide oren
herinnerd......... Misschien niet aardig maar zeker wel
juist.
Hoe was het leven verder in de dertiger jaren? Voor ons
leuk en zorgeloos. We speelden op straat, ik noemde
al luilak- en hartjesdag, voetbalden op het zandland en in
het schoolelftal.
Vooral de straat was het land van avontuur.
“Bakkie achter” was de kreet als er een b.v. groenteman met
z’n paard en wagen aankwam. Dan gingen we achter aan die kar
hangen en reden mee. Dat werd later ook met vrachtauto’s
gedaan, maar dat was linke soep. Ik heb een keer een half
uur terug moeten lopen omdat de man zo snel reed dat ik er
niet meer vanaf durfde te springen.
Achter de ziekenauto aan: kijken wij er gehaald of gebracht
werd.
Voor mijn broer en mij een extra attractie: een oom reed als
verpleger op zo’n ambulance en als die ons zag en aansprak
waren de jongen stink jaloers. De straat muzikanten: de
Volendammers b.v. echt of niet, ze waren in wijde broeken en
op klompen. Er was een straatzanger met accordeon die
opera’s speelde en zong. Dan gingen de ramen open en werd
veel kleingeld (in een papiertje) naar beneden gegooid.
Later stond ik eens op lijn 6 op de Overtoom en daar kwam
die zanger aangeschoten de tram op. “Man, zonde van je geld”
zei de conducteur vermanend, want iedereen kende hem. “Eén
uurtje met Martha langs de gracht, ik heb het weer verdiend”, zei onze
zanger.
Aan de roep kon je alle venters herkennen.
Helemoniepotteghonie” was een bloemenman die begonia’s in de
pot verkocht. “Bolletjebol” verkocht Berliner bollen, hij
voegde er nog aan toe: “lekker bij de koffie,lekker bij de
thee”. Er liep ook een man met hoedendozen, een met zure
bommen.
Er liep ook een venter met de zondagskrant, de Cetum.
Als hij riep de Cetum riepen wij : steek ‘m in je zak en
vergeetum.
Hij werd iedere keer weer kwaad terwijl wij toch nòg meer
aandacht op hem vestigden.
Tja, we leerden al vroeg: ondank is ‘s werelds loon.
Ben Okker - 27
januari 2010
STILSTAANKRIJGERTJE OM DE PISBAK
Toch nog maar even op straat
blijven, er was zoveel te beleven in de Stadionbuurt.
Mijn broer en ik waren bekend als de Okkertjes, maar we
waren niet uniek hoor. Je had de Snotjes (dat waren er drie)
rooie Appie, rooie Cor, dikke Merel, Odol Paul (zijn nek en
hoofd houding leken op het bekende Odolflesje) ga maar door.
Het lijkt nu op penoze maar als er al kwaad bij zat dan was
het kattenkwaad.
Op het Stadionplein waren de twee bekende grote kiosken, de
Vami huisjes. Maar er waren ook twee hele grote urinoirs.
Multibakken, ik denk wel 6 bij 6 meter, smalle ingang en
hier en daar in de houten zijwand een laag gat,
waarschijnlijk de luchtverversing. Gebouwd vermoed ik voor
de Olympische Spelen. Het was een van de dingen die je niet
thuis aan tafel vertelde natuurlijk maar daar speelden we
“stilstaankrijgertje om de pisbak” Tja, we waren als jeugd
niet veeleisend !
Voor het Stadion stond het beeld van “Jan-met-de-handjes” op
een stenen sokkel, zo’n 60 cm breed schat ik nu. Daarop
hadden we met krijt een horizontale streep getrokken op knie
en op schouderhoogte schouderhoogte. Je kon dan honkballen
zonder catcher. Buiten de streep was een wijdbal, er tussen
slag. Aan één werper en een slagman had je genoeg om te
trainen, was je met meer dan werd er al gauw een partijtje
gespeeld. We hadden er zelfs vaak toeschouwers, ook “echte
honkballers”. Ik herinner me o.m Wim Geestman, werper van
Quick, misschien de eerste Nederlandse honkbalclub.
Als we uit school kwamen moesten we ons - terecht - eerst
thuis melden. Dan lag er meestal een boodschappenbriefje
klaar. Het was in de jaren dat mensen zich nog realiseerden
wat geld inkoop kostte. Dus voor “twee biefstukjes van een
ons” mochten we niet naar slager van de Werff of slager
Broekhof, die beiden in onze straat zaten, maar moest ik b.v.
naar Lotgering, op de Stadionweg bij de Sintelbaan. Verder
stonden Tabak (groenteman) in de Amazonenstraat en de
P.Gruyter (“Piet de dief”) in de Achillestraat vaak op het
lijstje. Die laatste gaf namelijk op 10 gulden bons een
gulden terug en zo spaarde moeder. Ik zie overigens die rode
bonnetjes nog voor me.
Die winkels waren de moeite waard. Langs de toonbank meestal
een rij koekblikken met glazen deksel. Dan kon je
likkebaarden. Brusselse kermis, knappertjes, Maria, Lange
Vingers, Café Noir, ga zo maar door. Achter de toonbank
langs de muur veel open vakken met losse handel. Je werd
uiteraard geholpen en de kruidenier woog dan alles af: half
pondje suiker? Gewone, bruine of basterd suiker? Koffie in
talrijke soorten. In open vakken bruine bonen, kapucijners,
gedroogde appeltjes, gedroogde pruimen.
Dat brengt me tot slot op een mooie herinnering: Rooie Appie
had twee witte muizen thuis in een doos. Waarschijnlijk op
een zolderkamer want zijn moeder was de zaak al geruime tijd
uit het oog verloren. Toen ze er weer zich op kreeg bleken
het er minstens een dozijn te zijn en dat bood weer mooie
perspectieven voor een verder groeiende populatie. “Die
dingen de deur uit” moet ze gezegd hebben, en op Appies
“hoe?” moet gevolgd zijn: ”kan me niet schelen als ze maar
weg zijn”. Er werd buiten met de jongens vergaderd maar
niemand kon er mee thuiskomen.
Maar jongens vinden oplossingen, altijd. Met z’n allen werd
er na winkelsluiting geslopen naar de Vana, (afscheiding van
Van Amerongen) de kruidenier van Tuyll van Serooskerkenweg /
Jasonstraat en door de brievenbus werden voorzichtig één
voor één de muizen door de brievenbus gegooid. Volgens de
daders zijn ze in gesloten gelederen naar het vak met bonen
zijn gelopen : ze waren in luilekkerland !
Ben Okker - 28
januari 2010
digiben
(ad) planet.nl
10 MEI
1940
Waardoor, kan
ik me niet meer herinneren maar een feit is: we werden
allemaal heel vroeg wakker. Lawaai op straat: iedereen was
al op de been. Je hoorde radio’s met een ernstige
mannenstem: “bericht luchtwachtdienst . . . . ” en uit het
raam van ons slaapkamertje (achter in de woning Jasonstraat
16) zag je richting Schiphol rook opstijgen.
De moffen waren
de grens over gestoken en meer nog: op verschillende
plaatsen waren parachutisten gedropt uit die lompe Ju 52
toestellen. Ik was 13 jaar toen en me is bijgebleven dat ik
de straat op ben gegaan maar toch vrij dicht van ons huis
ben gebleven.
Oorlog: wat dat was wisten we een beetje van de foto’s van
China, toen het in oorlog met de jappen was en vanuit
Spanje: de burgeroorlog. Daar stonden vernielde steden op en
puinhopen. Toen ik op het Stadionplein liep en naar de
huizen om me heen keek dacht ik daar aan.
De sirenes gingen loeien bij luchtalarm, maar die werden
waarschijnlijk bediend door een nerveus type: vaak zagen we
niets en kwam er niets en kwam na korte tijd weer het
signaal voor veilig: één lange gerekte giltoon. De eerste
keer dat we ‘s nachts luchtalarm hadden nam mijn vader
resoluut de leiding. “Allemaal de badkamer in”. Dat zou de
maximale bescherming geven door de granieten vloeren boven
ons. Een voordeel van de eerste verdieping !
Over het verloop van deze oorlog is op andere plaatsen en
momenten zeer verantwoord en in chronologische volgorde
geschreven. Ik schrijf verder uit mijn herinnering zonder de
juiste volgorde der gebeurtenissen na te slaan. Wel herinner
ik me dat na de capitulatie van ons land ik voor het eerst
geconfronteerd werd met een bericht dat een Duits/Joodse
familie op de Stadionweg zelfmoord had gepleegd. Alle
gaskranen in de keuken waren open. Zij hadden al hun
ervaring met de nazi’s !
Na de intocht van de moffen werd o.m. Spartaschool door ze
in gebruik genomen en onze klas moest naar de Cliostraat. In
mijn herinnering veranderde er aanvankelijk niet veel,
buiten de aanwezigheid van de bezetter dan. De troepen
marcheerden zingend door de straten: “und wir fahren gegen
Engeland” in strikt marstempo. Wij jongens riepen er dan
achteraan: ”plons, plons, plons” in hetzelfde ritme. Er kwam
een totale verduistering, censuur (kranten) en steeds meer
artikelen verdwenen uit de winkels.
De NSB-ers zagen hun koren bloeien en marcheerden in zwarte
outfit en laarzen ook zingend (misschien een toontje lager)
gelijk de grote broers. Zij vormden de WA (Weer Afdeling) en
zongen; “De WA marcheert, voor Volk & Vaderland” Ja, je moet
ergens voor marcheren.
De WA koos meermalen een route door de joodse buurt, sloeg
er graag op los als men alleen al kritiek vermoedde en dar
leidde tot de dood van één van de zwarthemden: Koot.
Hierover is voor belangstellenden veel documentatie op I-net
te vinden, ook de oude politiearchieven en stadsarchief
Amsterdam.
Ook de jeugd liet zich niet onbetuigd De NSB jongens en
meisjes kwamen in de jeugdstorm en werden ervan overtuigd
dat de toekomst aan hun was. Men sprak van de Nieuwe Orde.
(Lege borde, zeiden wij andersdenkenden dan.)
Op het Roelof Hartplein was Huize Lydia en daarin werden
moffenmeiden (onze aanduiding) ondergebracht, die voor de
weermacht werkten. Ze schenen een uitgebreidere taak te
hebben dan alleen kantoorwerk, want er raakten er nogal wat
in verwachting. Daar werd voor gezorgd in de Boerhave
Kliniek, die door de Amsterdammers al gauw Baarhoeve Kliniek
werd gedoopt.
De avondklok kwam ook, iedereen moest om 8 uur binnen zijn.
Samenscholen was verboden. Ook begonnen de maatregelen tegen
de Joden. Café’s, bioscopen enz. : verboden voor joden.
Op de tram: alleen staand op het voorbalkon. En men moest
zich melden als men één of meer joodse grootouders had.
Nou, die had ik. Twee, die ik nooit bewust gekend heb omdat
ze resp, in 1927 en 1928 waren overleden en ik december 1926
was geboren. Dat betekende tevens dat mijn vader onder de
rassenwetten viel en aanvankelijk thuis kwam te zitten. Hij
was vindingrijk en begon sigaretten te maken.
Tabak, clandestien gekocht uiteraard. Omdat hij 'every inch
a gentleman' was ( ja, de appel valt .....) draaide en likte
hij niet maar werkte hygiënisch. Hij kocht hulzen met
mondstuk (i.p.v. vloeitjes) en had er een langwerpig metalen
apparaatje bij dat je open kon klappen. Shag er in, als een
injectienaald in de papierenhuls, terugtrekken maar met de
duim de tabak tegenhouden en bingo, een sigaret. Even het
pluimpje shag aan het eind keurig afknippen en dat weer
gebruiken voor verdere productie. Het spul werd geleverd
door Yohaï.
Lijkt me een joodse naam, nou dan waren de sigaretten
misschien nog kosjer ook.
Ben Okker - 28
januari 2010
digiben
(ad) planet.nl
MIDDELBARE SCHOOL
Hoe ging het
in die periode op de 4e 3 & 2e OHS? (=Openbare
Handelsschool, red.) U weet wel de twee middelbare
scholen in de P.L.Takstraat. Z’n gangetje zeggen we dan.
Beiden zaten samen in één gebouw dus hadden variabele
tijden. Af en toe begon je om 8 uur ‘s morgens en op andere
dagen later en eindigde je tegen 6 uur. Aan het hoofd stond
dr. D.M.E. Habbema, zijn vakgebied was Engels maar hij gaf
niet regelmatig les.
Dr DME had de
gewoonte te snuiven en daarna een geluid te maken dat klonk
als “gom”.
Was er een leraar niet, dan viel hij wel in en probeerde ons
duidelijk te maken, hoe weinig we eigenlijk wel wisten.
Snif-gom. We hadden figuren in de klas die uitstekend hun
lachen konden inhouden en hem duidelijk hoorbaar na sniften
en gomden. Dan had ik het heel moeilijk.
Verder kenden we “Jopie” Bolen, Nederlands, mej. dr
Dalhuisen wiskunde (de dakluis) Sjappie (z’n naam ben ik
kwijt) voor Engels en natuurkunde van dhr Stracke. Die had
(toen al, mind you) een klein verticaal snorretje onder de
onderlip, vandaar de bijnaam “de slurf”. Rooswinkel (voor
gym) was kennelijk in de tropen geweest. Als we op één
fluitsignaal moesten rennen, op twee moesten springen en op
drie moesten bukken (snel achter elkaar) en het liep
uiteraard mis dan zei hij subtiel ”inlanders kunnen
tenminste nog tot 3 tellen, satoe, doea en tiga. Alles wat
meer is heet banjak, veel. Jullie zijn stommer dan
inlanders”. Waarvan akte.
Op een dag stonden er toen de school uitging een aantal
jeugdstormers buiten met hun lijfblad ‘de Stormmeeuw’ of
zoiets. Ik weet het niet zeker meer, maar het was wel een
niet zindelijke vogel. Wij vertikten om het blad aan te
nemen, er werden opmerkingen gemaakt over en weer en de
heren waren in de minderheid toen het knokken dreigde te
worden. Ze deden hun naam eer aan, ze stormden, weg, dit
maal. Een paar dagen later hadden jongens die bij het raam
zaten het al gezien: er stonden dit keer een heleboel
jeugdstormers buiten. Het ging van mond tot mond en we waren
er klaar voor. Maar dat feest ging niet door. Dr. Habbema
deed de rond en deelde ons mede: “jullie (snif/gom) mogen in
kleine groepjes naar buiten. Eerst verzamelen in de hal.
Tja, je kunt niet altijd winnen maar ditmaal was het besluit
niet onverstandig.
Maar we hadden geluk, geen van de leraren was “fout”,
Even voor nieuwkomers:” pro Duits was fout”.
De mof deed ook aan geschiedvervalsing. Al onze
geschiedenisboeken (òns eigendom, want je moest ze kopen,
nieuw of gebruikt op de boekenbeurs) werden ingenomen en
kwamen gecensureerd terug. De Duitse rol in de geschiedenis
werd herschreven. Het aantal Franse en Engelse lessen werd
teruggebracht, daarvoor kwam Duits in de plaats. Op een dag
moesten we allemaal onze agenda op de bank (ja, we hadden
geen tafels maar solide banken, geen DSB) . In de Tjeenk
Willink agenda stond voorin geen bloot mokkel maar een
portret van H.M. Koningin Wilhelmina . Dat werd er uit
gescheurd.
Toen de eerste anti Joodse maatregelen kwamen moesten al
snel de joodse leerlingen en leraren van school af. Dat
betekende voor onze klas dat we o.m. Boebie Moscou, André
Herzberger, Robbie Mansfeld, Stephan Koester, Ralf
Blumenthal en Willy Loewenthal kwijt raakten en ik mijn
honkbalmaatje Sieg Parsser uit de parallelklas. Ze gingen
naar de joodse HBS op de Mauritskade. Hoe het precies zat
weet ik niet meer, maar later was ook de tram en (denk ik)
de fiets verboden voor sterdragenden, want je zag veel
“grote” jongens en meisjes op de autopet naar school gaan.
Waar de kennis
vandaan kwam, Joost mag het weten, maar de huisvrouwen
bleken onder de steeds verslechterende omstandigheden
multifunctioneel.
Toen er nog eieren te koop waren werden die zoveel mogelijk
ingelegd in (meen ik) waterglas. Ze zaten bij ons thuis in
een emmer met die geleiachtige substantie en bleven
inderdaad héél lang goed. Er kwam ook een grote inmaakpot
thuis: witte kool werd gesneden, telkens een laag kool en
dan een laag zout in de pot. Als de pot vol was kwam er een
plankje bovenop en een zware steen, een “kinderhoofdje.” En
ra ra, wat maakte je dan met die witte kool ?: In één keer
goed: zuurkool.
Die steen “sprokkelden” we ergens op straat, want stelen
mochten we niet van onze ouders.
Was er nog sprake van humor in die jaren ? Reken maar van
yes ! Ook later, toen het pas echt slecht werd !
Om U te overtuigen een paar voorbeelden:
Een van de toppers uit Duitsland naast Hitler, Goering en
Goebbels was Rudolph Hess. Die vluchtte op een gegeven
moment met een vliegtuigje naar Engeland. Waar hij overigens
wel werd opgesloten.
Wat werd verteld: “ Hess had zijn collega’s een telegram
gestuurd:
Plenty to eat, plenty to smoke,
Doe net zo mesjokke als ik
Kom ook.
De in ons land benoemde Rijkscommissaris Seyss Inquart (een
Oostenrijker) liep mank. Dit was gauw verklaard.
Zes-en-een-kwart (zijn nickname) had geen kruis in zijn
broek maar een hakenkruis. Nou moest hij telkens over dat
haakje heenstappen !
Ben Okker - 29
januari 2010
digiben
(ad) planet.nl
HET
DAGELIJKS LEVEN IN DE JAREN DERTIG
Even het
verhaal rond de bezetting onderbreken om nog wat meer te
vertellen over het dagelijks leven einde van de jaren 30.
Het was druk aan
de deur. De melkboer kwam langs, meest met een soort
bakfiets met daarop twee grote melkbussen en in het midden
een kastje voor kleinere zaken, pakje boter, eieren en
flesjes melk, yoghurt en karnemelk. De meeste huisvrouwen
kochten de melk los, per liter of halve liter want dat was
goedkoper dan per fles. Ondanks het feit dat je statiegeld
terugkreeg. De melkboer liep overal de trappen naar één,
twee en driehoog om soms de mededeling te krijgen: ”nee
melkboer, vandaag niet”. Hij had dan een een metalen melkbus
bij zich, inhoud 10 liter schat ik nu, plus zijn metalen
‘maatbeker’ waar een halve liter in ging. De huisvrouw lette
wel op dat hij die goed vol had en recht hield, je moest
niets tekort komen. De rauwe melk moest gekookt worden - dan
kwam er een vel op waar je bijna op kon lopen, anders was
het - zei men - ongezond.
Met een mooie bruine handkar met een grote deksel kwam de
bakker. Halve, hele bruine broden en broodjes in soorten:
kadetjes, puntjes, luxe broodjes enz. Tegen de hongerwinter
liepen er nog wat bakkers met een politieagent naast hun
kar.
De bode kwam ook aan de deur. Je verzekerde je voor de
onverhoopt noodzakelijke uitgaven: het begrafenisfonds (ook
dooiefonds) ziekenfonds, brand & inbraak en bij mijn
grootmoeder werd ook de premie voor de ANDB opgehaald, de
vakbond voor diamantslijpers. Allemaal weekpremie’s. En
(hier spreken kwade tongen) men hield zich wel eens een keer
‘niet thuis’ als het slecht uitkwam.
Er was ook de groenteboer (het waren allemaal boeren valt
mij nu op), die had bij ons paard en wagen. Enorme Belgische
trekpaarden met een achterwerk als een wereldbol stonden er
voor de vuilniswagen.
Dat brengt me toch weer op een staaltje van “humor in
slechte tijden”. Heel lang liepen nog paarden van deze
afmeting voor de wagens van de brouwerijen. Toen voedsel
schaars werd stond eens een iel mager mannetje met
ingevallen koppie in extase naar die gigantische brokken
vlees te kijken. De voerman kwam, sloeg het knol met platte
hand op de bil en vroeg: ”zou je hier niet een stukje uit
lusten?”. Het mannetje knikte waarop de oprechte
Amsterdammer zei:” dan moet je wachten tot hij gaar
schijten......”
Verder maar weer. Bij ons kwam ook de kippenboer, een man
van buiten, die niet alleen kippen verkocht maar ook hele
verse eitjes meenam.
Die bij ons werkte op bestelling. Mijn moeder gaf op:
volgende week een soepkip. Dat was een kip op jaren die
eigenlijk als eierfabrikant z’n geld al had opgebracht.
Maar gekookt in de soep was er nog wel enige souplesse in te
brengen. Nu mag ik het wel vertellen, denk ik, maar die kip
werd bij ons niet alleen voor de soep gebruikt: de volgende
dag aten we het inmiddels zacht gekookte kippenvlees bij het
eten.
Vrouwen moesten vindingrijk zijn. Dat gebeurde met soepvlees
ook: dag één een lekker soepje trekken, dag twee werden er
echt overheerlijke kroketjes gemaakt met het inmiddels
zachte vlees. Voor al deze bereidingen stond in de keuken
een één pits, tweepits of zelfs driepits oliestel te
branden. Maar met enig onderscheidingsvermogen kon je toch
ruiken wat er gegeten werd. Op zo’n pit stond soms wel
urenlang de kip te “trekken” en dat heette in het jiddisch
een sjaletpot. Mijn evangelisch Lutherse moeder die vroeger
kennelijk van de vele jolige broers van mijn joodse vader
vader taalles had gehad noemde mijn vader als hij ‘s morgens
niet opschoot met toilet maken in de badkamer (er waren 4
wachtenden nà hem) dan een sjaletpot.
Ook de schillenboer kwam een paar keer in de week. De
aardappelschillen, oud brood en ander overgebleven eten nam
hij mee. Meestal een keuterboertje die voor zijn varkentjes
of wat voor vee dan ook gratis voedsel had. Soms werd met
het legen van het schillenbakje in de jutezak van die man
het aardappelschilmesje mee gegooid, maar je kon de
schillenboer altijd om een mesje vroegen.
We hadden een vieze schillenman met een stinkende kar. Als
je de boel niet schoonmaakt en altijd etensresten vervoert
tja en dat in een tijd zonder geurvreters...... Hij liep
mank, stonk zelf ook maar floot altijs vrolijk tussen de
resterende tanden. “Sjieleman” was zijn herkenningsmelodie
als de deur openging. Hij sloeg zijn paardje en had een
zweep waar alleen de stok nog van over was. Dat hebben wij
toen geregeld.: de zweep gepikt toen hij ergens in een
trapportaal stond, gebroken en weggegooid.
We hadden ook goede trekjes.
Tot zover de ambulante handel. Even naar de werkelijkheid
van dat moment.
Op de hoek van de Jasonstraat/Stadionweg bij het eindpunt
van lijn 24 was een bloemenstalletje van Abraham van Emden.
Zelf woonde hij Jasonstraat nr. 10 huis.
Ze hadden vier kinderen waarvan ik me de tweeling Loekie en
Jenny als generatiegenootjes (zij waren van 1928) het beste
herinner. Oppassende zuinige mensen en vader had het net in
die tijd voor elkaar: hij verruilde zijn stalletje in de
buitenlucht voor een winkel: Jasonstraat hoek Amazonenstraat
tegenover bakker Broersma. Dit heeft niet lang mogen
duren....... In juli 1943 beëindigden de hunnen hun leven in
Sobibor.
Deze digitale
gedenksteen plaats ik ter nagedachtenis aan het gezin
Abraham van Emden, gewoond hebbende Jasonstraat 10 huis te
Amsterdam
|
Abraham van Emden »
Amsterdam, 20 januari
1888
Sobibor, 2 juli 1943
Gezinshoofd |
Heintje van Emden-Vuijsje »
Amsterdam, 29
september 1889
Sobibor, 2 juli 1943
Echtgenote |
Louis van Emden »
Amsterdam, 26 juni
1928 Sobibor, 2 juli 1943
Zoon |
Nico van Emden »
Amsterdam, 19 mei 1925
Sobibor, 16 juli 1943
Zoon |
Jenny van Emden »
Amsterdam, 26 juni
1928
Sobibor, 2 juli 1943
Dochter |
Joost van Emden »
Amsterdam, 10 mei 1914
Auschwitz, 26 april 1944
Zoon |
|
Ben Okker -
1 februari 2010
digiben
(ad) planet.nl
WANDBORDJE
Het was,
herinner ik mij, een geschenkje van iemand die het goed met
ons meende. Zo tegen het midden van 1942 toen de gevolgen
van de bezetting meer en meer merkbaar werden, vooral in de
grote steden in het westen van het land. Toen, bovendien,
mijn vader een ster moest dragen niet meer mocht werken maar
wel voor het uit 5 personen bestaande gezin moest zien te
zorgen.
Het was een
houten plankje waarin de tekst gebrand stond: “ook dit gaat
voorbij”.
Mijn moeder hing het op, mijn vader had niets met
gereedschap. Dat was overigens dus ook nooit in huis maar
mijn moeder gebruikte theelepeltjes als schroevendraaiers
(voor de stekker van de stofzuiger bijvoorbeeld) en schoenen
als hamer. Met een platte hak en een spijker hing ze toch
vrij zware schilderijen op.
Het houten plankje aan de muur hangen kostte haar totaal
geen moeite. Als je binnenkwam viel direct het oog er op:
“ook dit gaat voorbij”.
We hadden toen nog drie lange jaren te gaan. Alles had toen
een naam. Het huwelijk van mijn ouders was bijvoorbeeld een
“Mischehe”. Wisten die moffen veel wat mies was! Wij
wel! Wat we ook wisten is dat dit voorbij zou gaan, daaraan
herinnerde ons het bordje.
Wij thuis verdeelden ons over de voedsel-rijen: de visrij op
het Stadionplein, in de rij bij de groenteman Tabak in de
Amazonenstraat en later zelfs bij dat karretje van de man
die klop-op en water verwerkte tot een soort slagcrème. Voor
de nodige druk om te kunnen spuiten was een fietspomp aan
het apparaat verbonden. Het wagentje werd overigens “de
gouden koets” genoemd wegens zijn enorme omzet.
Ik dook onder in een jachthaven in Aalsmeer en daarna kwamen
de hongertochten naar de kop van Noord-Holland. Wat we thuis
hadden verdween successievelijk, om geruild te worden voor
b.v. tarwe, waar we de koffiemolen total loss op draaiden.
Van de gemalen tarwe maakten we pap - met water - en “platters”.
Dat waren ballen meel met water die we platdrukten en bakten
op de plaat van het noodkacheltje.
De woning werd steeds leger, alles van waarde werd geruild
maar het bordje bleef hangen. Ook dit gaat voorbij, daaraan
mocht niet getornd worden.
We moesten er op uit op hout te stelen voor verwarming en
brandstof in het noodkacheltje. Bomen stonden er al niet
meer in de Stadionbuurt in Amsterdam maar onder de rails van
het treintje naar Aalsmeer lagen nog wel bielzen! Het kostte
mij uren om er een los te krijgen, toen kwam een “stille”
met zijn hond en liet me de biels op zijn fiets leggen.
Daarna mocht ik vrij gaan: hij had thuis weer hout!
Alles wat branden kon in huis was al verstookt. Niets was
makkelijker geweest dan “ook dit gaat voorbij” even van de
verder akelig kale muur te halen en voor het kacheltje te
gebruiken! Geen denken aan! Dat bordje beloofde ons immers
betere tijden.
Op Dolle Dinsdag vluchtte mijn vader uit een werkkamp in
Grote Keten, kreeg een vals pb (dat was de naam voor het
persoonsbewijs) en dook onder.
Het valse
persoonsbewijs van mijn vader Ben Okker, die hier Bernard
Overduin heet
De ergste winter moest nog komen. De hongerwinter van 1944.
We kwamen er door: mijn vader, mijn moeder, de drie zoons en
het bordje thuis in de bijna lege woning.
In mei 1945 kwam de bevrijding. Groot feest!
Wie het deed weet ik niet meer, maar een van mijn ouders
zei: “zo, nu kan dat bordje weg!” We hadden toen onze
vrijheid terug en meer kon je niet wensen. Zoiets mocht
nooit voorbij!
Op 5 mei is dat 65 jaar geleden. Voorbij maar - zoals U ziet
- toch niet vergeten.
Ben Okker -
1 februari 2010
digiben
(ad) planet.nl
HET
MASKER AF
Binnen het
jaar toonden de moffen hun ware gezicht. In februari 1941
vond er een razzia plaats waarbij een paar honderd joodse
jongens werden opgepakt en via kamp Schoorl uiteindelijk
naar Mauthausen werden getransporteerd.
Hierbij was mijn
neef George Okker. Nog voor het einde van het jaar leefde er
niet een meer. George was 19 jaren jong !
Navolgend mijn toevoeging aan zijn vermelding op het
Joods Monument
www.joodsmonument.nl/person/304205
George Okker
ging naar de Ulo, waar hij Frans en Engels leerde. George
werd kantoorbediende en was lid van een banjoclub. Hij werd
in februari 1941 gearresteerd. Hij behoorde tot de groep
joodse mannen die als represaillemaatregel voor
ongeregeldheden in Amsterdam werd opgepakt. Op het moment
van zijn arrestatie stond George Okker op het punt om te
gaan vissen. Hij had geen idee waarom hij mee moest. Men
vroeg zich af of hij opgepakt werd omdat Nederlands-Indi�,
waar hij geboren was, ook in oorlog was. George Okker werd
naar kamp Schoorl gebracht en vervolgens naar Buchenwald en
Mauthausen.
Van George werden twee brieven ontvangen. E�n van 1 augustus
1941 waarin hij onder meer schreef: 'ich denke oft an Haus
und an Homoet'. Homoet was de bakker, in de Tweede
Jansteenstraat 64-66.
De tweede brief was van 31 augustus 1941. Het kleine
briefformulier was toen niet half volgeschreven. Daarna
kreeg de familie te horen via de huisarts, door een van de
buren ingeschakeld, dat George overleden was.
Zelf heb ik via enig inzicht gekregen in zijn dossier (dat
sehr pünktlich werd bijgehouden). Hierin stond dat:
Hftl. 1266, Hftl.Art.: Jude 12.09.1941
Stunde 14.00,
overleden was
Ursache: septic Angina.
Om enig inzicht
te krijgen in het veroorzaakte leed nodig ik u uit om ook
eens kennis te nemen van het wee van de verdere drie leden
van deze familie:
Klik hiervoor op de namen van deze digitale gedenksteen.
|
Arnold Okker »
Amsterdam, 25 mei 1883
Amsterdam, 22 januari 1943
Gezinshoofd
|
Annette Okker-Okker »
Amsterdam, 23 augustus
1892
Sobibor, 23 juli 1943
Echtgenote
|
George Okker »
Samarinda, 14 november
1921
Mauthausen, 12 september 1941
Zoon |
Josephine Okker »
Balikpapan, 24
februari 1919
Auschwitz, 3 september 1943
Dochter |
Simon Okker »
Amsterdam, 31 mei
1890
Sobibor, 20 maart 1943
Gezinshoofd |
Geertruida Okker-de Leeuw »
Rotterdam, 20
februari 1893
Sobibor, 20 maart 1943
Echtgenote |
Maurits en Berendina Okker
18 maart 1944,
Auschwitz |
Leman Okker
8 okt. 1942,
Auschwitz |
Max en Schoontje Okker
7 dec 1942,
Auschwitz |
|
|
Mijn ook Simon
en tante Truus (Geertruida de Leeuw) woonden in de
Rijnstraat 56. Het echtpaar was kinderloos. Oom Simon was
makelaar roerende goederen en veilde vaak kostbare
inboedels. Tante en oom hadden een kostbare inboedel (voor
die tijd) mooie meubelen en perzen op de vloer. Bovendien
hadden ze heel aparte snuisterijen, dingen die je normaliter
weinig zag.
Wat mij als kind vooral is bijgebleven was zijn
toilet-rol-houder. Dat was een speeldoos en als je er een
velletje aftrok pingelde er een vrolijk muziekje. Onnodig te
vertellen dat na mijn bezoek aan oom en tante en meer nog
aan hun toilet er geen papiertje meer op de rol zat. Tante
Truus en oom Simon werden omgebracht in Sobibor op 20 maart
1943.
Recent vond ik op Google een vermelding van oom Simon: Ik
neem aan zijn laatste optreden als makelaar.
Ben Okker -
2 februari 2010
digiben
(ad) planet.nl
SCHAARS
Omdat de
bezetting al vele malen historisch en chronologisch
verantwoord is beschreven zal ik mij beperken tot wat
herinneringen uit onzer Stadionbuurt die mij nu terugdenkend
nog te binnen schieten.
De Winterhulp (Winterhilfe).
Zo’n Duits verzinsel waar bij geld ingezameld werd voor door
de bezetter geselecteerde doelen “die het nodig hadden”. Dat
ging (heel slim) door een serie relatief dure postzegels
(verzamelaars van “Nederland en Koloniën” moesten die wel
kopen om compleet te blijven) en ook opdringerige collectes.
Al gauw deed de slogan de ronde: “geen knoop van mijn gulp,
voor de winterhulp”.
Mazzel dat er nog geen ritsen waren op die plaats.
In het naamgeven was men erg knap. De zaklantaarn zonder
batterij van Philips werd aangedreven door een pompende
handbeweging, dan werd er stroom opgewekt zoals bij een
fietsdynamo. Je kneep er als het ware in dus: knijpkat. Je
kneep de kat in het donker.
Sigaretten, roken, daar kon je kennelijk niet buiten, vooral
toen. Er werd eten voor sigaretten geruild. Rookte er iemand
een goeie sigaret en gooide hij een peuk weg van meer dan
één cm: meepakken, openmaken en van drie van die peuken was
wel 1 sigaret te draaien. Dat gebeurde ook wel door peuken
van straat te rapen. Dat heette dus; bukshag.
Schoenen, leer, niet meer te krijgen op het laatst. In het
begin was er nog de “schoenenbon” waarop je tegen betaling
uiteraard een paar schoenen kon kopen. Om het schoeisel te
sparen werd er zoolbeslag gebruikt: dat konden platte
stukken netaal zijn die bij de rand van de hak en de neus
van de zool (de kwetsbare punten) er op geslagen werden.
Maar er waren ook een soort spijkers met een dikke ronde kop
die in de zool en hak geslagen werden, zodat je in wezen op
die metalen koppen liep. De naam: moffenkoppen.
Alle schaarse artikelen (dus bijna alles) werden vervangen
door surrogaten, Thee zetten ? Daarvoor hadden we een
tabletje, dat - hoe geniaal - Santé heette. Wij wisten:
santé n’est pas sans t, mais maladie est sans t .
Surrogaat sigaretten heetten ‘Blazertjes’. Daarvan werd
verteld dat ze best gezond waren “als je maar blijft
blazen’.
Maar de laatste winter, die van ‘44, toen was de chaos
compleet. Er stierven mensen langs de weg (op hongertocht)
meer dan er begraven konden worden en er lagen overledenen
o.m. in de Nieuwe Kerk. Houten kisten waren er niet en àls
je er al één kon krijgen dan bestond die uit een ruw houten
bodem en deksel met kartonnen zijkanten. Er werd verteld dat
bij een begrafenis in zo’n “kist” op de trap de bodem er uit
was gevallen. Als je dan verschrikt reageerde met: “ en die
dode dus ook?” dan luidde het antwoord: “nee, die kon zich
gelukkig nog net aan de kanten vasthouden....”.
De riolen werkten niet goed meer en vanuit ons raam keken we
de Amazonenstraat in waar vanuit de putten de viezigheid
over de straat blubberde. Buurmeisje Els v/d S
sprak over; “wij wonen in de rue de la Poep”. Wijzelf zeiden
het het anders, in het Amsterdams.
Nog een verhaaltje uit die tijd: een man had de moed
opgegeven en wilde een einde aan zijn leven maken. Hij ging
voor het gas liggen. Ging mooi niet door, er was geen
gasdruk.
Ophangen moest uitkomst brengen. Maar het koord brak af, er
was alleen papiertouw. Hij ging op de rails liggen: er reden
geen treinen meer. Hij zag het als een vingerwijzing: ik
moet door. Hij leefde verder van de rantsoenen en gaarkeuken
en was binnen enkele dagen .... dood.
Ook uit de kraan kwam niet altijd water, geen druk en als er
dan wat uitkwam was het vaak roestkleurig.
Ook daar was wat op gevonden. Chloor in poedervorm dat
werkte zuiverend. En omdat dat natuurlijk niet te drinken
was moest de chloorsmaak er af met Noritpoeder.
Buurtboef rode Appie vond na de bevrijding een gigantisch
pak Noritpoeder nog thuis en heeft dat van het dak naar
beneden gegooid. Gevolg: één grote zwarte explosie.
Ach over die periode zou ik lang kunnen doorgaan: ik maakte
6 “hongertochten” naar de kop van Noord-Holland, ben met
mijn broer gearresteerd voor houtdiefstal met een vals
persoonsbewijs op zak. Dat heeft mijn broer (die wegens
jeugdige leeftijd vrijgelaten werd) er uit gesmokkeld, mijn
tijdelijk onderduiken in Aalsmeer (Jachthaven De Nieuwe
Meer) maar dat heeft meer met ons ter maken dan met de
Stadionbuurt. Even time-out dus maar en dan verder over de
tijd er na.
Ben Okker -
3 februari 2010
digiben
(ad) planet.nl
SLUITSTUK
Voor ons
boven de grote rivieren kwam de bevrijding laat, voor
sommigen te laat. Voor de gelukkigen was het een
onvergetelijke periode. Er werd voedsel verstrekt, meat &
vegatables, pork etc., ook lifebuoy-zeep. De blikken
Canadese biskwies, waarvan we er teveel van aten en als je
dan dronk zwollen ze op in je lijf en kreeg je kramp. We
maakten kennis met eierpoeder en krabbelden heel langzaam
terug.
Zelf meldde ik
mij voor de luchtmacht, Japan was immers nog in oorlog en in
de kampen in Indië zaten nog veel landgenoten. De luchtmacht
werd verbindingstroepen en na mijn opleiding vertrok ik via
6 weken quarantaine in de Waalsdorpervlakte met de Johan van
Oldenbarnevelt naar Engeland en vandaar later met de
Kota Inten naar Indië. Tijdens mijn twee jarig verblijf in
de tropen trof ik ook oude bekenden uit de Stadionbuurt.
Bij de moeder van Rooie Appie zat een onderduiker Dick
genaamd. Hij bleek (reserve) officier te zijn Hoog op de
Poentjakpas (de gevaarlijke weg toen van Batavia naar
Bandoeng) zat ter beveiliging van konvooien een militair
onderdeel. Tijdens een rustpauze gedurende een rit over die
route zag ik daar een bekende: Dick, nu majoor Dick.
Ik heb me keurig gemeld: korporaal Okker uit de Jasonstraat.
Ik trof nog een buurtgenoot daar: Kees Henni. In Batavia
liep ik eens Japie Schram tegen het lijf die (meen ik) op de
Olympiakade woonde en in de buurt met de bevrijdingsfeesten
aan zijn bas stond te “plukken”.
Als Sjakie Schram werd hij met Glaasje op . . . .
wereldberoemd in ons land. In Indië zat hij bij de LSK, de
luchtstrijdkrachten. Hij wel.
Nog een wil er er noemen: Wim Nannes van de Olympiaweg. Vlak
voor de eerste politionele actie waren veel troepen in
Bandoeng geconcentreerd. Ik zat op een open jeep in de spits
met mijn zender/ontvanger (19-Set) en een vrij hoge antenne
voor het onderhouden van de verbinding. Tamelijk kwetsbaar
dus. We passeerden weapon-carriers, een soort onderste helft
van een tank, van boven open. Daar zagen Wim Nannes en ik
elkaar, waarbij hij me bemoedigend toeriep: ”ik zit
tenminste tot mijn schouders het staal”
Wim trof ik pas weer in de loop van 1949, ja, op de
Olympiaweg.
Hij haalde een beduimeld lucifersdoosje uit zijn zak en liet
me de inhoud zien: wat rommelige stukjes lood. “Allemaal uit
mijn schouder gehaald na een paar operaties “. Tja, soms is
tot je schouders in het staal nog niet voldoende.
De Jasonstraat kwam één keer voor mij in actie. Toen ik
thuis kwam uit de tropen hingen er minstens een half dozijn
vlaggen. Het was eind 1948, het normale leven zou eindelijk
beginnen.
Maar ze hadden ons vanaf 1940 aardig beziggehouden.
Ben Okker -
3 februari 2010
digiben
(ad) planet.nl
LOPEND
TERUG
Eens kijken
of het nog lukt. Visueel onze buurt doorlopen in de periode
vanaf 1938 en volgende jaren. Toen, in ‘38 was ik 12 jaar,
oud genoeg om het redelijk betrouwbaar na te vertellen en nu
dus oud genoeg om dat niet te lang uit te stellen.
Ik vertelde het eerder: we woonden in de Jasonstraat op nr.
16 1 hoog. Tegenover de Amazonenstraat met op de hoek bakker
Broersma. Daar haalden we ons brood, maar daar brachten we
ook het bakblik met daarin de boterkoek gemberkoek in
wording. Voor 10 cent ging die de oven in en werd keurig
afgebakken. Zelf hadden we geen oven.
Ik herinner me een 3 pits gasstel, eigenlijk 2 1/2, want het
middelste pitje was kleiner. Ja verder natuurlijk ook een
2-pits oliestel. Als daarop soep stond te trekken rook je
die niet, wèl de olielucht.
Aan de keukenmuur zat verder qua outfit een
koffiemolen-met-slinger die we gedurende de laatste
oorlogsjaren naar de eeuwige jachtvelden draaiden door er
tarwe en rogge in te malen en daar was de molen (van Ka-pé?)
te fijn besnaard voor.
Maar laten we die olie lucht maar even ontvluchten, we
zouden toch eerst de buurt in gaan.
Buiten zien we voorin rechts in de Amazonenstraat net een
kar afladen. Dat is bij Tabak, de groentenman. Daar heb ik
in de oorlog al vroeg in de rij gestaan voor mijn moeder,
die dan zelf ergens anders in de rij stond. Het was een
grote loterij. Je wist nooit waarmee Tabak zou terugkomen
van de markt, maar niet geschoten is altijd mis.
O, van die rij moet ik nog een herinnering kwijt. In die
tijd wisten we precies wie er “fout” waren in de buurt en
geloof het of niet: ik kan ze nog zo opnoemen en het huis
aanwijzen.
Goed, fout was ene mijnheer A de C., die ook in de
Jasonstraat woonde. Een huiseigenaar. Hij stond ook in de
groentenrij en natuurlijk zullen wij jongetjes van toen
misschien 15/16 jaar hem wat geïrriteerd hebben. Maar
plotseling, zo uit het niets, kreeg ik een klinkende klap in
mijn gezicht. Normaliter zouden mensen gereageerd hebben
maar ja, hij was fout en dus gevaarlijk en mijn vader was
sterdrager dus extra kwetsbaar.
Stilte dus alom. Misschien een jaar later, wat dichter bij
de hongerwinter. Een rij bij Tabak zoals gebruikelijk, ook A
de C die, hij was al ouder, op wat kistjes zat. Tot Tabak
naar buiten stoof en zei: ”nu heb ik je”. De foute slagman
bleek wat aardappelen in zijn zak te hebben gestopt die hij
uit de kist waarop hij z.g. uitrustte wist te halen. “Ik
verdacht hem al een tijdje” zei Tabak, die ondanks
smeekbeden weigerde aangifte te doen. Wel verstandig denk
ik.
Na de oorlog emigreerden zowel bakker Broersma en de familie
Tabak.
Maar laten we even naar de hoek lopen van de Stadionweg. Aan
de rechterkant van de Jasonstraat zat daar slager van de
Werf. Die ouwe toen nog. Later na de oorlog nam zijn zoon
Frans het over. Op de linkerhoek zat A.P van der Heyden. Een
kleermaker die ook in confectie deed. Niet slecht trouwens.
De zaak groeide later, zoon Hans kwam er in, er kwam een
prachtige zaak in winkelcentrum Amstelveen waarin inmiddels
de kleinzoon van de kleermaker zit.
Daar voor was het beginpunt van lijn 24. Op het strookje
waar Stadionweg en Olympiaweg elkaar raakten pasten nog twee
winkels en een etalage van een derde met de ingang op de
Stadionweg.
De eerste winkel was Danko, een soort drogist waar je ook
petroleum kon kopen per liter. Voor het oliestel en ook voor
de oliekachel. Als ik twee liter moest halen in de oliekan
pompte men eerst een tweeliter glas vol en liet dat dan
leeglopen via een trechter in mijn oliekan. Verder moest ik
er wel groene zeep (net de gel van nu, maar dan om te
ontvetten i.p.v. invetten) vlokkenzeep halen maar je
kon er ook voor 1 cent salmiakdrop halen. Dat deden ze in
een vierkant papiertje. Naast Danko was een Portugeesjoods
mannetje (da Silva Solis is mij bijgebleven) die fruit
verkocht maar ook haring, bosjes sprot en uitgesneden
bokking. Het Fruithuis heette de zaak geloof ik.
De etalage daarnaast was van Willems, die om de hoek een
rijwielstalling had maar ook fietsen verkocht. Op de
Stadionweg had Willems (een oud wielrenner) een soort
oppompautomaat aan de gevel. 1 cent in de gleuf, dan gauw de
slang op je ventiel houden en bingo: harde band. Het geheel
was niet zonder risico. Ik denk dat er genoeg lucht uit kwam
om een lege band geheel op te pompen. Ging het alleen om
bijpompen dan was het oppassen geblazen. Bij een van de
jongens ging de band met een harde knal naar de galemiezen.
Om het oude jargon maar eens te gebruiken.
Tja, van hieruit kun het Stadion goed zien en de bijvelden.
Voerbal betekende voor ons Blauwwit. “Heertje” Ferwerda, de
keeper die, zoals later Frans de Munck als een
manne-mannequin in het doel stond: Cootje Bergman.
Oost had z’n Ajax, west DWS en wij Blauwwit. Plus natuurlijk
wielrennen, er waren ook avondwedstrijden, we zagen Arie van
Vliet, Jan Derksen, maar ook b.v. van de Vijver. Na afloop
zochten we er ook wikkels van chocoladerepen.. Daar zat een
bon op en voor weet-ik-hoeveel van die bonnen kreeg je
geschenken. Ik herinner me dat ik vaak gezocht heb maar
herinner me niet één geschenk. Nee, dan Havé repen, daar zat
een voetbalplaatje in, maar die waren minder lekker en wel
duurder.
Zullen we even stoppen en later verder gaan? Ja, dat dacht
ik wel, maar ja, dat is de latere generatie............
Ben Okker -
3 mei 2010
digiben
(ad) planet.nl
WIE SCHRIJFT, DIE BLIJFT (1)
Hebt U ook de
Nieuwsbrief van het Stadsarchief van Amsterdam?
Dat kan ik U warm aanbevelen: fotomateriaal en documentatie.
Toegang krijgen tot oude archieven van b.v. de Bijenkorf.
Recent ook tot de Index op de meldingsrapporten van de
Amsterdamse Politie in de jaren 1940-1945.
Die kans kon ik niet voorbij laten gaan. Heeft niet elke
familie zwarte schapen?
Dus was mijn logische gedachte: de naam Okker naslaan en
eens kijken wie er niet deugde.
Zo gezegd,zo gedaan. Tot mijn niet geringe verrassing vond
ik buiten de naam van mijn neef George (zie mijn bijdrage
179 “Het Masker af") die
februari 1941 door Amsterdamse rechercheurs werd opgehaald
en via de Euterpestraat uiteindelijk in Mauthausen terecht
kwam waar hij 12 september 1941 stierf, ook mijn eigen naam.
Het archief is (nog) niet openbaar dus weet ik niet zeker
waaraan ik die eervolle vermelding te danken. heb, maar ik
heb wel zo’n donkerbruin vermoeden....
Het was in de hongerwinter en ijzig koud. Mijn joodse vader
was “te werk gesteld” in het Zandt en Groote Keeten aan de
kust in Noord-Holland met vele “gemengd gehuwden”. Mijn
moeder had de zorg voor drie zoons alleen.
Zelf werd ik die winter 18 jaar de broers waren resp., 3 en
9 jaar jonger. Aanvankelijk gebruikte ik het persoonsbewijs
van mijn broer Fred, waardoor ik 15 jaar werd en bij
controle veilig was. Via via werd mijn persoonsbewijs
vervalst (1926 was absoluut onzichtbaar veranderd in 1929)
zodat mijn broer zijn eigen persoonsbewijs terug kon
krijgen.
Na een hongertocht in de kop van Noord-Holland was ik met
wat tarwe thuis gekomen maar omdat er geen hout voor het
noodkacheltje was hadden we die ochtend niets te eten. Fred
en ik besloten dat probleem op te lossen en vertrokken - het
was ‘s morgens heel vroeg - na mijn moeder beloofd te hebben
“te sprokkelen” Fred nam de bijl mee en ik de zaag, soms zit
sprokkelhout nl.. vast, dat wisten we uit ervaring.
We liepen van de Jasonstraat via het Stadionplein over de
Amstelveenseweg richting Zuidelijke Wandelweg. Er was niets
te vinden. Toen zijn we de Wandelweg opgegaan en kregen aan
onze linkerhand het oude AFC-terrein.. Over de bevroren
sloot gingen we daarop en ergens stond daar nog een huisje
waarin nog een deur zat (mijn lezing). Nu is een deur van
hout en dus goed bruikbaar.
Mijn broer , die verder het verhaal geheel onderschrijft,
meent zich te herinneren dat we niet de deur hebben gesloopt
en meegenomen, maar de leuning van het bruggetje over de
bevroren sloot. Hoe dan ook: tevreden met onze vangst en het
corpus delicti tussen ons in sloegen we dezelfde weg weer in
naar huis.
Tot we vanuit de richting Amstelveenseweg 2
politieagentenzagen aankomen.
Ik meen “rechtsomkeert mars” gezegd te hebben en
gebroederlijk draaiden we en liepen nu in iets versneld
tempo de andere kant op. Helaas, ook daar kwamen 2 agenten
vandaan. Wij smeten de deur/brugleuning richting sloot en
gingen quasi van de natuur lopen genieten. Vergeefs.
“Pak dat hout maar op”, zei smeris 1.
Op datzelfde moment realiseerde ik me dat je ook
politieagenten moeilijk kan vertellen dat je broer en jij 3
maanden van leeftijd verschillen en speelde mijn enige troef
uit: “ik ben onderduiker, maakt dat misschien verschil ?”
Dat deed het dus niet en hij vroeg naar de persoonsbewijzen.
“Ik ben de mijne verloren”, zei ik.
Een vals persoonsbewijs zou de zaak nog veel erger voor mij
maken.
We moesten het hout oppakken en meedragen en en masse gingen
we naar het politiebureau dat toen aan de Stadionweg was,
iets voorbij de Watteaustraat.
Er werden telefoontjes gepleegd en het werd duidelijk: “geef
die van 15 maar een schop onder zijn kont, die andere gaat
op transport”. Mijn broer is een natuurtalent. Kind van het
nette ouders maar toch ! Hij wist zijn gebreide muts op mijn
schoot te gooien, ik stopte mijn vervalste persoonsbewijs er
in en hij zette zijn muts weer op. Een tijdje later werd hij
inderdaad vrijgelaten en ik ging op ”transport” naar het
hoofdbureau. Lopend, tussen twee grote agenten, die de
pistooltas dicht naar de gesp van hun koppelriem hadden
geschoven. “We kunnen je handboeien aandoen” zei er een,
maar ik beloofde braaf mee te lopen. Ze namen hun taak
serieus, toen op de Willemspatkweg iemand naar ik vermoed
dood op straat viel en mensen de agenten aanriepen kreeg ik
hoop/. Mooi niet: “We hebben een arrestant”.
Mevrouw Broersma (de vrouw van de bakker tegenover ons huis
in de Jasonstraat) zag me ook en sprong van haar fiets, maar
werd met een armzwaai
weggeduwd.
Op het hoofdbureau was het: zakken leeghalen (ik had er
altijd een lepeltje in voor als je ergens wat te eten vond),
veters er uit en ik kwam als tweede man in de achterste cel
van een gang. Dat was ongunstig, bleek me , omdat de man die
een boterham en een kop heet water met een inlegvelletje
soep noemden ze dat) moest uitdelen mij oversloeg. “Dan
heeft hij die boterham zelf al opgegeten”, zei de ervaren
celgenoot.
Die wist mij verder te vertellen dat we zaten in afwachting
van transport naar Amersfoort. Hij was kennelijk routinier
wat vertelde me ook hoe je van een rijdende trein kunt
springen. “Spring bij een paal, dan kom je veilig vòòr de
volgende paal op de grond terecht. Spring je tussen de palen
dat knal je tegen de volgende paal aan” Ik ben dat nooit
vergeten hoewel ik het niet in de praktijk heb hoeven
testen.
Nu moet ik het toneel verplaatsen naar de Jasonstraat, waar
mijn broertje Freddy zonder zijn grote broer en zonder hout
maar met grote vertraging terugkwam. Mijn moeder was in alle
staten maar kon kennelijk wel rationeel denken. Om de hoek
was het “duurdere brede deel” van de van Tuyll van
Serooskerkenweg en daar woonden twee politie-inspecteurs,
die we altijd in uniform op de fiets (dat wel) door onze
straat zagen rijden. De inspecteurs Cammaert en Kuyk. Daar
is mijn moeder heen gegaan en heeft om hulp gevraagd. Een
van beiden vertelde haar dat hij helaas niets kon doen voor
me en vreesde zelf niet lang meer in functie te zijn. Wel
kon hij de naam opgeven van de enige, die dat wèl kon.
Dat was de commandant van de Schalkhaar-politie. De foute
jongens, die gelegerd waren in een gebouw op de hoek van de
Fred.Bolstraat en Pijnackerstraat. Buurman van de Stroom
(hij woonde beneden ons) kon daar wel wat mee.
De man stotterde en als hij nerveus werd was het geen
stotteren meer maar dan werd het geluiden uitstoten terwijl
hij dan rood aanliep omdat hij zijn ei niet kwijt kon.
Figuurlijk dan.
Die is stotterend en blazend doorgedrongen tot de zwarte
commandant en heeft volgens de overlevering iets in de geest
gezegd van : “ jullie hebben het gedaan bij me. Altijd
sympathie gehad voor de nieuwe orde, Gerechtigheid dacht ik.
Nou het is over. Ik weet wel beter nu. Helemaal over”
Hij brieste zo dat ze hem probeerden te kalmeren en de
commandant sprak: ” Als er sprake is van onrecht zet ik dat
persoonlijk recht. Vertel het nu eens rustig”
Buurman Stroom heeft toen iets gestotterd in de geest van:
’hij werkt in de Noord-Oostpolder, aardappelen rooien, komt
dagje thuis bij zijn moeder. gaat sprokkelen en wordt
opgepakt”. Hierop moet de Schalkhaar Commandant gezegd
hebben: “Hoe heet hij? Okker , zei je?” daarna door de
telefoon: “Okker onmiddellijk vrijlaten”.
Terug naar de cel. Ik werd er uit gehaald en dacht nog even
aan de goede raad wat het paalspringen betreft. We gingen
naar een kastje, ik kreeg mijn lepeltje en zakdoek terug en
werd de gangen uitgeleid. Toen kwamen we bij een deur, die
oom agent opendeed. “Kan ik gaan?. Hij knikte.
“Maar hoe........”
“Ik zou verder maar geen vragen stellen”
Dat heb ik niet gedaan en in één gestrekte draf rende ik
naar de Jasonstraat. Het noodkacheltje had wel even gebrand:
met mijn valse persoonsbewijs. Zelf verdween ik toen maar
voor een tijdje als onderduiker naar een jachthaven in
Aalsmeer. En nu blijk ik nog te boek te staan bij de
politie, 66 jaar later. Ik heb mijn dossier (hoewel het niet
openbaar is) opgevraagd.
Ik ben benieuwd hoe de verslaglegging van de wederpartij
luidt.
Ben heeft "zijn"
dagrapport opgevraagd. Het bleek alleen te gaan om een
inschrijving in het arrestantenregister. Vermoedelijk is er
nooit een proces-verbaal opgemaakt. (red.)
Ben Okker -
25 mei 2010
digiben
(ad) planet.nl
WIE SCHRIJFT,
DIE BLIJFT (2)
In de hier
voorgaande bijdrage (mei 2010) liep ik in gedachten de
Jasonstraat uit richting Stadionweg en stopte met het
voornemen later weer verder te gaan. Ik denk dat het nooit
te laat is je belofte na te komen, vandaar...........
Ik kom dan wéér terug op de oorlogstijd. Wat dat betreft heb
ik weinig keuze, mijn jeugdjaren (van mijn 13e tot mijn 18e)
vielen nu eenmaal in die periode.
Veel later hoorde ik over “agentje pesten” maar zo waren we
niet. Daar hadden wij immers de moffen voor? Het gevolg was
dat we soms streken uithaalden die achteraf bezien ons
nutteloos in gevaar brachten. Maar ja, achteraf kijk je een
koe tegen de staart, om het maar eens netjes te zeggen.
Zo kijkend richting Stadion komt zo’n herinnering terug:
Buiten onder de tribunes aan de linker (Citroen) zijde
stonden soms overdag urenlang vliegtuigmotoren op een soort
stellage te draaien. Dat maakte een enorm lawaai tot ver in
de buurt hoorbaar. Uiteraard stond er als bewaking een
schildwacht met karabijn bij, dat hadden we al bespied. Ik
vermoed dat op deze manier herstelde of revideerde motoren
moesten indraaien. Invliegen was natuurlijk veel te
gevaarlijk.
Het feit dat de weermacht daar waakte om sabotage te
voorkomen belette ons natuurlijk niet aan de andere kant
(bij de bijvelden van Blauw-Wit) of ik het midden bij het
beeld van Jan-met-de-Handjes het Stadion in te klimmen.
In die tijd werden er bij voetbalwedstrijden “zachte zitjes”
verkocht of eigenlijk verhuurd. Een soort zeildoek
kussentjes over een houten raamwerkje,die je voor een
dubbeltje (vier-en-een-halve €urocent, dat waren nog eens
tijden) kon lenen. Je zat dan schoon en zacht.
Na de wedstrijd werden ze weer verzameld en boven aan de
tribune opgestapeld, tot de volgende wedstrijd. Soms moesten
de “zachte-zitjes-mannen” wat meer moeite doen om de
kussentjes te verzamelen. Als er reden was tot
ontevredenheid onder het publiek - als men terecht of ten
onrechte meende dat een wielerwedstrijd “verkocht” was - dan
werd er kussentjes op de baan of op het veld op gegooid.
Niets nieuws onder de zon wat dat betreft.
Toen we op een avond weer op avontuur waren in het Stadion
klommen we via de Marathontribune richting zijvakken en
kwamen we hoog boven de plaats waar een bezetter op wacht
liep bij de vliegtuigmotoren. Daar lagen ook de kussentjes
opgestapeld gereed voor gebruik. Toen we de mof net
rechtsomkeert zagen maken (hij liep plichtgetrouw een stuk
naar links en dan weer naar rechts) duwde een van ons een
grote stapel kussentjes “over de railing” die rakelings
achter de schildwacht neerkletterden en mede door de echo
onder de tribunes het geluid had van een roffel mitrailleur
vuur.
We zagen de schrikreactie maar hebben verder niet gekeken en
dit keer wel ontzettend hard de benen genomen. Achteraf zal
het me niet verbazen als ze deze schildwacht een herkeuring
hebben moeten toestaan.
Hartklachten !
Ben Okker -
25 november 2010
digiben
(ad) planet.nl
ZO MAAR EEN FAMILIE
Het had zo
mooi kunnen worden: getrouwd, een goeie job met uitzending
voor 5 of 6 jaar overzee, een dochter en een zoon - de
rijkeluis wens - maar het leven liep anders. heel anders.
Dit is het ware verhaal van een gewoon gezin, dat zo’n 60
jaar na de bevrijding nog wel eens verteld mag worden.
Tastbare herinneringen zijn er verder immers niet.
Hij was Arnold Okker*, particulier verpleger vermeldt het
bevolkingsregister, geboren 25 mei 1883 te Amsterdam.
Zij was Annette Okker (zijn nichtje), geboren 23 augustus
1892 te Amsterdam. Beiden waren joods van geboorte, verder
gaven ze daar geen inhoud aan. Annette was een zuster van
mijn vader, dus mijn tante .
Annette en Arnold trouwden op 16 mei 1918 te Zaandam en
vertrokken datzelfde jaar nog naar Nederlands-Indië waar
Arnold Okker als verpleger op ondernemingen voor 5 of 6 jaar
aan de slag zou gaan.
Misschien heeft het met de 1ste wereldoorlog te maken, maar
puur toevallig vond ik via internet in de archieven van
EllisIsland bewijzen van hun aankomst op 16 augustus 1918
per Nieuw Amsterdam in New York, misschien een veilige
route. Van daar moet de reis naar Nederlands-Indië zijn
voortgezet. Uit Indië zag ik later (maar vòòr WO II) foto’s:
mijn oom Arnold in een ziekenzaal met ongeveer 10 bedden en
donkere verplegers in witte jasjes en tante Annette en oom
Arnold zittend in de tuin voor een mooi groot huis met hun
djongos en de kebon, het personeel. De foto’s zijn helaas
verloren gegaan toen hun huis later gepulst werd.
Hun dochter Josephine werd 24 januari 1919 geboren te
Balikpapan. Dat moet dus de eerste standplaats geweest zijn.
Mijn vader vertelde me later dat oom Arnold zelf het kind
“gehaald had” bij afwezigheid van andere hulp. Twee jaar
later was er een andere standplaats. Dat blijkt uit de
geboorte gegevens van zoon George die op 14 november 1921
geboren werd in Samarinda.
In 1924 kwam de familie, niet onbemiddeld, terug en werd
ingeschreven in de Kerkstraat 374 te Amsterdam, beroep
. . . . koopman. Dit past bij het verhaal dat mijn vader mij
veel later vertelde: Arnold begon in galanterieën. Het
zakenleven was aantrekkelijk voor buitenstaanders. Het werd
geen succes en het in Indië verdiende en gespaarde geld was
spoedig verdwenen. Arnold ging alleen terug naar Indië om te
zien of hij daar wellicht op bij hem bekende plaatsen aan de
slag kon, maar dat lukte niet. Hij kwam terug met nòg minder
geld maar nam wèl een aapje mee.
Hij vond werk in Amsterdam bij de GGD en reed met een
chauffeur op een van de ziekenauto’s. Vanaf hier kan ik gaan
vertellen uit eigen waarneming. Zo rond 1932/33 (ik was toen
6 jaar) renden wij op straat achter iedere ziekenwagen aan
die in de buurt moest zijn. Om te kijken of we de patiënt
kenden en voor mij kwam er een extra attractie bij: kijken
of oom Arnold er bij was. Zo ja, dan steeg mijn aanzien bij
alle buurtvriendjes.
In 1927 verhuisden oom Arnold, tante Annette, Fientje en
George naar de 2e Jan Steenstraat 49’’’ in Amsterdam, vlak
bij de van Woustraat. In hun huis herinnerde weinig aan hun
Indische jaren. Alleen op de schoorsteen stonden twee
hardhouten beelden en in het midden hing een koperen klok in
een hardhouten frame. Verder is mij een boek van Justus van
Maurik bij gebleven over zijn bezoek aan Nederlands-Indië
dat ik graag las of inkeek, want het was leuk geïllustreerd.
Het huis was oud en had in mijn herinnering een paar enge
details. Als je bij hun op driehoog voor het raam stond was
de vensterbank op kniehoogte. Om uit het raam te kijken ging
ik liefst op mijn knieën liggen. Op de 4e verdieping waren
de zolderruimten voor alle verdiepingen. Vòòr kon je een
deur opendoen om bij het hijsblok te komen, maar die deur
liep tot de grond..... Ik bleef daar maar uit de buurt.
Verder kon je door een soort luik op de zolder van het
aangrenzende pand komen. Kennelijk was er over
brandbeveiliging nagedacht. Aanvankelijk was er ook geen
toilet dat je kon doorspoelen. In een bankje kon je een
ronde deksel van een gat afnemen ............ enfin,U
begrijpt het wel, het wees de weg vanzelf. Mij deed het
altijd aan een ijsbuffet denken. De Gemeente zorgde er
periodiek met de “Boldootwagen” voor dat er geen
overstromingen kwamen. Ik denk dat die situatie midden 30er
jaren werd verbeterd.
George ging naar de Ulo. Op de Mulo werden drie vreemde
talen geleerd, op de Ulo 2. George koos voor Frans en
Engels. Fientje ging na haar schoolopleiding in de Bijenkorf
werken als verkoopster en George werd kantoorbediende en was
lid van een banjoclub.15 Mei 1940 capituleerde Nederland en
begon de bezetting . In Amsterdam lokten WA mannen
ongeregeldheden uit door provocerend zingend door de joodse
buurt te marcheren en er kwam een overval op de joodse
ijssalon Koco in de van
Woustraat, waarbij door de Grüne Polizei geschoten werd.
Hierna volgden de eerste arrestaties en deportaties van
jongemannen. George stond op op een zaterdag (22 februari
1941?) gereed om te gaan vissen toen hij door twee
Nederlandse politiemannen werd gehaald. Hij moest even mee,
waarvoor wisten ze niet. Tante Annet veronderstelde nog: “is
Indië ook in de oorlog betrokken”. Later bleek dat er 340
joodse jongens gearresteerd waren die naar kamp Schoorl
werden gevoerd. Later werden ze via Buchenwald naar
Mauthausen gevoerd waar ze binnen enkele maanden allemaal
werden omgebracht. In de herfst leefde er vrijwel niet één
meer. Informatie over
Mauthausen vindt u op internet en in
Ondergang De
vervolging en verdelging van het Nederlandse jodendom 1940-1945
van J.Presser.
Ik denk niet dat u het uit leest.
Van George werden 2 brieven ontvangen. Een van 1 augustus
‘41 waarin o.m. “ich denke oft an Haus und an Homoet”.
Homoet was de bakker, in de van Woustraat . Duits schrijven
was verplicht i.v.m. de censuur. De tweede brief was van 31
augustus ‘41. Het kleine briefformulier was toen niet half
volgeschreven. Daarna kreeg de familie te horen via de
huisarts, door een van de buren ingeschakeld, dat George
overleden was. Als officiële datum van overlijden wordt 12
september 1941 vermeld. George werd geen 20 jaar!
Er kwam een verbod voor joden waardoor Arnold weg moest bij
de GGD en Fientje haar baan in de Bijenkorf verloor. Het had
verder ongetwijfeld met het verlies van zijn zoon te maken
dat Arnold Okker 22 januari 1943 overleed. Openbaar vervoer
was verboden voor joden maar mijn vader kreeg een Ausweiss
waardoor hij de dag van de begrafenis op het voorbalkon
staand met de tram mee mocht. Ik weet geen details maar ik
hoor hem bij thuiskomst nog zeggen: “hij is als een hond
begraven.....”
Er volgden meerdere razzia’s en bij een daarvan werden
moeder en dochter gepakt en naar de Hollandsche Schouwburg
gebracht, vanwaar de transporten naar Westerbork plaats
vonden. Toen mijn moeder hoorde dat ze "gepakt" waren heeft
ze contact kunnen opnemen met Walter Süskind (Presser: “zeer
velen hebben hun leven aan hem te danken”). Die beloofde in
ieder geval voor de dochter alles te proberen. Zoals zo vaak
lukte het hem Fientje los te krijgen. Tante Annette helaas
niet.
Of Fientje gehoopt heeft dat haar moeder alsnog zou volgen
of dat zij bij nader inzien haar moeder niet alleen wilde
laten gaan....??? Een feit is dat zij zich al spoedig zelf
meldde in de hoop in Westerbork haar moeder te treffen.
Vergeefs. Wij kregen een gesmokkelde briefkaart van Fientje
uit Westerbork, waarin zij schreef dat haar moeder al “door”
was, Zij eindigde met “alles sal reg kom”. Zo was het helaas
niet. Zij zouden elkaar ook niet meer zien.
Ben Okker -
24 december 2010
digiben
(ad) planet.nl
ZUIDELIJKE WANDELWEG
geïnspireerd door Karel
Grazell die zich afvroeg: “Hoeveel
weet ik nog van de Wandelweg”
Zijn wandeling volgend vanaf de Amstelveenseweg herinner
ik me ook rechts de begraafplaats van St. Barbara. Maar
rechts was een paadje met hier en daar een bankje. Het was
een soort bypass want ca 100 meter verder kwam het paadje
weer terug op de Wandelweg. In ons jargon destijds: het
Vrijerspaadje. Het is ca. 70 jaar geleden en het waarom van
die naam ben ik vergeten.
1925
herkomst Beeldbank Stadsarchief Amsterdam - rechthebbende
onbekend
Links verderop zat AFC en op op
een bijveld meet naar het westen gelegen werd gehonkbald.
Ook door AFC, ABC bestond nog niet. Wij zaten daar vaak en
ik herinner me Otto Sterman, Dick Disselkoen, Adja Kraal en
een kleine man die ook ijshockey speelde, ik meen Jantje
Suurbeek. Op succesvolle dagen kwam er wel eens een homerun
op de begraafplaats terecht. Ik meen op het ongewijde
gedeelte, dat moet mensen geruststellen.
Zelf liepen we vaak over de in mijn herinnering gele ijzeren
brug tegenover de Parnassusweg naar de wandelweg. Dan liep
je over het weggetje over het zandland (nu Buitenveldert) en
passeerde dan het tennispark van Berdou, waar ook weer een
smal vrijerspaadje langs liep. Dit keer naar het oosten
(vrijen dus voor alle gezindten). Liep je daar keurig
voorbij dan kwam je op de Wandelweg. Afslaand naar het
oosten (links) kwam je voorbij de schooltuintjes van
mijnheer Schaap. Daar heb ik één jaar opgezeten. Tegen
wekelijkse contante betaling van (meen ik 7 1/2 cent) kreeg
je daar “drie bedden”, terwijl je ook gebruikte klompen kon
kopen. Je leerde onkruid wieden en allerlei nuttige zaken
zaaien, hetgeen aan mij niet besteed was. Ik had wortelen
die gebarsten waren als ik ze er uit haalde, tomaten langs
een stokje en die blijvend groen waren, veldsla daar was ik
kampioen in, een warrige groene massa. Ik bespaar U de rest,
mijn moeder (die met vreze zag wat ik nu meer zou meenemen)
heeft al zo geleden.
Zuidelijke Wandelweg
gezien ter hoogte van de Parnassusweg naar het
theehuis met de tennisbanen.
herkomst
Beeldbank Stadsarchief Amsterdam - rechthebbende en datum
onbekend
Sorry Karel Grazell, het ging
over de wandelweg. Ja, verderop rechts waren weer
sportvelden. Daar heb ik, tot in de oorlog gehonkbald en
gevoetbald. Ik speelde bij ASV, wat toen een fusie was van
FHDC (op zich een fusie tussen Frederik Hendrik DEO
Combinatie en AAC die, U raadt het al, een fusie was tussen
Avanti en AVOC). Later fuseerde ASV met Arsenal. Verder
herinner ik me niets ter aanvulling.
Karel Grazell gaat verder met “...en die woonde op het van
Tuyll van Serooskerkeplein vlak bij de Patroclosstraat” … en
daar woonde ik in die periode vlak om het hoekje in de
Patroclosstraat 19-huis. Vanuit onze tuin keken we o.m. op
de veranda van Femke Boersma. Hoe ik me dat zo herinner? Ik
denk dat Femke een au pair in huis had. En op gezette tijd
stond die uitgebreid te zwaaien naar het blok er tegenover
wat ik (kwaaddenkend als altijd) alleen maar kon uitleggen
als "de kust is vrij". Maar er woonde ook een gezin in het
benedenhuis. Wij hadden in de Patroclosstraat voor het eerst
een soort rijkeluiswens: een benedenhuis met tuin. Ik had
alles opgeknapt, zelfs buiten. Schutting en schuur in de
carbolineum (nee, ik geef geen recepten), tuin omgespit en
gras ingezaaid, 's-Morgens alle tuindeuren open: heerlijk.
Maar onder Karel woonde in het benedenhuis ook een
katten-dame. Ze had zoveel katten dat ze voor rust naar ons
toegingen en we troffen ze op bed, in de keuken (er verdween
beleg) en niets plast prettiger voor een kat dan pas
ingezaaid gras. Ik heb ze verjaagd. Vergeefs. Heb oude
lampen bewaard om ze af te schrikken, vergeefs. Heb over de
schutting gebruld, vergeefs. En de stank bij ons nam toe.
Toen heb ik een briefje geschreven aan de buurvrouw van
Karel: “Mevrouw, ik heb gif gestrooid in MIJN tuin, dus
adviseer U de katten binnen te houden.” Dat heeft geholpen.
Zei het indirect. Er kwam politie bij ons aan de deur die al
direct zeiden: “U hebt natuurlijk niets gestrooid.” Ik heb
onmiddellijk bekend. Toen ging Blauw naar mevr. B., de ex
buurvrouw van Karel. Resultaat: mevr. B van de katten heeft
een kippengaasafzetting op onze schutting betaald . En we
leefden nog lang en gelukkig. Vlak bij Karel Grazell, blijkt
nu.
Ben Okker -
2 januari 2011
digiben
(ad) planet.nl
HET GEBEURDE IN ZUID
absoluut historisch - voor Karel N.L.Grazell die me aan het
Valeriusterras
herinnerde.
Lang heb ik getwijfeld: hoort
dit wel in Het Geheugen van Zuid ?
Eigenlijk wel dacht ik dan, want daar vond het plaats. Maar
het voorspel, dat was toch in Zandvoort? Nou ja, oordeelt U
zelf.
Het moet geweest zijn rond 1970 vroeg in het voorjaar. De
strandtenten (zo U wilt paviljoens) staan al. Toen werden
die nog gebouwd, er waren nog geen porte-cabins. Eerst de
latten vloer waterpas leggen. Die vloer was een spaarpot.
Gedurende het seizoen lieten heel wat gasten kleingeld
vallen. Er viel meer te halen trouwens. De dumpzaken
verkochten detectoren om landmijnen op te sporen. Reagerend
op metaal. De moderne jutter haalde de kosten er wel uit.
Misschien mag ik ook even (om het educatief te houden)
vertellen wat volgens plaatselijke normen destijds het
verschil was tussen jutten en jatten. Er hangt een jasje op
een stoel en uit de borstzak steekt een biljet van € 50,-
Mag je dat in het voorbijgaan meepakken? Nee, een duidelijk
geval van jatten.
Nu ligt onder dat zelfde jasje op de grond een biljet van €
50,- Meepakken ! Een duidelijk voorbeeld van jutten !
Terug naar mijn verhaal. Op mooie avonden kregen heel
wat forensen, werkend in Amsterdam maar tijdelijke huurders
of bezitters van een tweede woning of zelfs nieuwe
inwonenden in Zandvoort ‘s middags al een telefoontje van
thuis
“Je vindt me aan het strand:” Dat was complete informatie
want iedereen had zijn vaste tent. Bij ons was dat “Yvon”.
Daar kwamen de heren kostwinners rond 6 uur binnen. Sommigen
al eerder. Die hadden het ver gebracht en reden in de
directie-spits, tussen 3 en vijf uur al naar de kust.
Steeds het zelfde ritueel bij aankomst: colbert uit,dasje
laten zakken, manchetten los en neerploffen op het terras;
“Von. gauw een pilsje”. Mooie avonden werden dan vaak hele
lange avonden. Je kon bij Yvo goed eten, veel drinken en
lang doorzakken. Wij hadden een vaste groep van 10/12 mensen
waarvan er minimaal wel de helft aanwezig was.
Een van de “regulars” was John. ‘n Gezellige vent. Joviaal
is het goede woord. Sigaartje, pilsje en gulle lach. Zijn
vrouw Nita was anders, leuk, gezellig, ondernemend maar wel
wel heel vooruitstrevend , hoog in het koppie.
Toen zij dus ook een vrouwtje zag rondlopen waaraan was af
te zien dat geld geen rol speelde had ze gauw kennis
gemaakt. Ze kon ons al gauw vertellen de haar man succesvol
confectionair was , ze woonden in Amsterdam zuid op het
Valeriusterras maar had ook een mooi huis in Zandvoort.
Nita sleepte er een uitnodiging uit in Amsterdam. Een
avondje borrelen en dan blijven eten. “Veel werk? Ben je
mal, ik heb mijn hulp”. Toen begon een spoedcursus voor
John: “ denk er nou aan, de zit niet in een tent in
Zandvoort.”. Overladen met aanwijzingen reed John met dame
naar de spijkerbroekenfabrikant.
Nou, het was niet mis. Er werd gedronken uit Meissen kopjes,
geschonken in kristallen glazen, er waren grote schalen met
hapjes naar keuze, alles uitgestald op een smetteloos
tafelkleed. En het moet gezegd: John hield zich kranig en
Nita werd wat meer ontspannen.
Keurig excuseerde John zich om “even de handen te wassen” en
nam daarna vrolijk zijn plaats weer aan achter - opnieuw -
een vol glas. Toen viel hem op dat Nita nogal spastische
bewegingen zat te maken.
Ze probeerde met haar voorhoofd en wenkbrauwen omlaag te
wijzen en er moesten nog twee discrete wijsvingers aan te
pas komen voor John het snapte: zijn rits stond nog open.
Tactisch werd dat opgelost: iets dichter naar de tafel
schuiven, rechts het glas pakken en met links onder dekking
van het tafelkleed het ritsje ritsen. So far so good.
Totdat de gastvrouw de bezoekers aan tafel nodigde. De hulp
zou de boel hier wel opruimen. Maar dat at hoefde niet.
Toen John opstond ruimde hij in één beweging de hele tafel
af. Een stukje van het tafelkleed was tussen zijn rits
gekomen en..........
Ziet U het voor U?
Het huwelijk is uiteindelijk in stand gebleven ook zonder
vrienden op het Valeriusterras. Op het terras aan het strand
werd John geloofd en geprezen wegen zijn strike !
Ben Okker -
4 februari 2011
digiben
(ad) planet.nl
DE BUITENVELDERT BLUES
Het grote moment was daar: onze
eerste koopwoning. Het werd een flat op de van Nijenrodeweg,
nummer 363 meen ik. Die gele gebouwen en wij kwamen op de
eerste verdieping ongeveer recht tegenover het hart van wat
op de lange duur een levendig winkelcentrum is geworden.
Maar het zal 1968 geweest zijn en het was nog niet levendig
Waarom gaat een mens naar een redelijk kaal en nog slecht
bewinkeld Buitenveldert zou je zeggen. Tja, dat was ons
onstuitbaar streven naar vooruitgang.
Inwonend begonnen, toen Indische buurt waar ik elke vrije
zaterdagmiddag in het badhuis op het Javaplein zat met een
volgnummertje op mijn beurt ( ja: wasbeurt) te wachten. Toen
kwam een derde etage in de Jasonstraat met een echte
badkamer, dat wel. Eindelijk tevreden? Ach, aanvankelijk
wel, maar toen er op de trap een burgeroorlog werd
uitgevochten wilden wij wel weg. En wat was nu mooier dan
een stadstuintje. Toch?
Een ruil met de Patroclosstraat bracht ons een benedenhuis
met tuin, maar wel een kamer minder Een onderschuifbed
bracht de oplossing, maar toen ik daar frequent mijn hand
tussen bekneld had.
De avonturen met de tuin beschreef ik al eerder. De
bovenbuurdame had piano les (Klaverskribo denk ik)
en ze was op de eersre les blijven hangen.
Zoonlief zat op het Spinoza Lyceum, dus Buitenveldert was
ook in dat opzicht praktisch. Bovendien was het nieuwbouw.
Alles nieuw, dat was een première voor ons. Niets opknappen,
alles klaar, gemak dient de mens.
Dachten we............. Wij waren wel middelbaar maar toch
naief.
Er was een modelflat ingericht door de firma Woltering. Er
zat een man in (geen model-man in die modelflat) die voor
eigen rekening werkte, denk ik. En er was op gezette tijden
Open Huis ! Voor de verkoop van de flat en contacten voor de
inrichting. Het liep storm, lang niet allemaal
geinteresseerden maar wel allemaal nieuwsgierigen. Het werd
een einddoel van wandelaars (kijke en meteen effe lekker
zitte), zo maar kijkers en daartussen ook wat echt
geïnteresseerden.
Wij kochten een appartement (hypotheek Pensioenfonds
Grafische Bedrijven) nadat we geruist gesteld waren:
zwevende vloeren, geen geluidsoverlast. Een zijkamer in de
modelflat was ingericht voor een studerende zoon/dochter,
daar zagen we wel wat in. Dus die inrichting ook besteld. Er
stond een schelpstoel in en dat was een
aantrekkelijk object voor de kijkers: iedereen plofte erin.
Daar heb ik aan de onderkant een merkje opgezet ondanks dat
de verkopende man me verzekerd had dat we “natuurlijk alles
nieuw kregen”. We kregen een nieuwe maar wel pas toen mijn
vrouw bij oplevering het merkje ter sprake bracht. Daarvoor
moest toen wel even van stoel gewisseld worden.
Hij was zeker een zoon van Second-Hand-Rose.
We bestelden prachtige vloerbedekking: Ambassade kwaliteit,
zei de man per plekke. Dus taxfree dacht ik. Ik kende de
douane wetgeving . Maar “nee, weer niet: Het was nog niet
kamerbreed maar banen van ca 1 meter denk ik. Toen ik kwam
kijken na het leggen en zag ik drie banen mooi glanzen, een
niet. Die was verkeerd om gelegd, tegen de draad in. Ik
hoefde niet te vloeken want dat deed de man zelf al voor
twee.
Er waren 4 smalle ramen en in de modelwoning was er één
vitrage over de hele breedte. Dat stond inderdaad royaler en
chiquer . Die hebben we dus ook besteld plus vloerbedekking
in de andere kamers. De dag voor we over gingen
was de vitrage - tegen elke afspraak in - er nog niet, “Zou
wat later worden”.
We hebben toen de man verteld dat er sprake was van één
order, dus alles of niets. Toen toonde de man zijn talent:
hij vloekte voor drie. Maar hij kwam nog wel die avond vrij
laat met verhit hoofd met z’n armen vol vitrage. Ik denk
buiten adem, want hij groette niet.
Toen we er woonden bleek het zéér geluidsgevoelig. De
bovenbuurman werkte voor Elsevier en ramde ‘s avonds zijn
ontboezemingen kennelijk op een oude Remmington zonder
viltje er onder. Dat was goed hoorbaar. Hij hield ook van de
Maastrichter Star en ook dat kregen we nauwelijks gefilterd
door zonder maatgevoel begeleid op de schrijfmachine.
Natuurlijk klaagden we bij de bouwer.
“Zwevende vloeren? Tja, als de metselaar cement morst
ontstaat er toch een direct contact en dan kan het
voorkomen..........”
Beneden waren een klein aantal garages, direct onder ons dus
ook één. Handbediende klapdeuren van koekblikkwaliteit. Nu
woonde een paar verdiepingen boven ons een goedgeklede wat
net middelbare juffrouw.
De eigenaresse van die garage. Maar die (de garage bedoel
ik) was in gebruik bij een meer dan middelbare man die haar
wat later ‘s avonds kwam opzoeken. Ze moeten het gezellig
gehad hebben, want hij ging tegen de ochtend weer weg.
Gevolg: als we net op bed lagen knalde de garage dicht onder
ons voeteneind en als we eindelijk sliepen werd er onder ons
bed gestart en knalde even later de klapdeur weer dicht.
Buiten was het Gijsbrecht van Aemstelpark nog in embryonale
staat. De paden waren aangelegd en hier en daar zag je wat
bosjes. Op een van de wandelingen vonden we achter die jonge
bosjes pakken drukwerk van Blokker die een bezorger daar
gedropt had. Kennelijk vond hij de wijk ook nog ongezellig.
Er zat kennelijk voor ons geen mazzel in die wijk. Toen we
de eendjes gingen voeren in het jonge park
(die zaten er al wel) gooide mijn vrouw die nogal energiek
beweegt, niet alleen brood maar ook haar vrij nieuwe gouden
pinkring de prutsloot in. “Zal ik er in voor je zoeken?”,
bood mijn zoon aan.
Ja, je leerde niet alles op het Spinoza Lyceum.
In het winkelcentrum vond je een groeiend aantal zaken.
Albert Heyn zat er al gauw vlak bij een zaak van Bronwasser
(damesmode). Mevrouw Bronwasser was begonnen op de
Stadionweg bij het eindpunt van lijn 24 en deze zaak leidde
haar zoon. Suyver & Roosen (goed geschreven? Ik kreeg hier
eerder kritiek op) en wat later Indisch Restaurant Oedja.
S&R leverde de bandrecorder (de duurste van B&O) aan Oedja
en toen die het na een paar maanden al niet meer deed was de
reparatie vrij gauw klaar. “Er kwam een bord bami en een
bord nasi uit”.
Verdoner, de bakker. Dat was een Joodse bakker en dus was er
zondags vers brood. Dan stond de zaak mus en mudvol.
Dave en Gerda Verdoner waren goed voor hun vaste klanten,
die hoefden niet in de rij te staan maar werden achterom, in
de bakkerij geholpen.
Blokker opende daar het 25e filiaal. Dat weet ik omdat ik
daar uitgenodigd was.
De eerste chef van deze zaak was zoon Albert Blokker. Veel
later kwam er de Travellers Grill, maar toen woonde ik er al
lang niet meer. Na nog een paar Limburgse feesten boven ons
stond haar besluit vast.
“Hier eten we geen zak zout” en aldus geschiedde.
We verhuisden naar Amstelveen naar een patiobungalow aan de
Arno.
Wat het einde betreft van mijn bijdragen aan Zuid.
Natuurlijk zouden we nog veel kunnen vertellen, maar alles
van buitengaats.
We verhuisden nog veel en vaak. Als ze ons niet op de tocht
zetten hopen we dit jaar ons 60-jarig huwelijk te herdenken.
We deden er 19 woningen over, dus we liepen ongeveer één op
drie. Tja, dat krijg je met een ouwe bak...........
Its nothing but the truth,
the Buitenveldert Blues.
Ben Okker -
23 februari 2011
digiben
(ad) planet.nl
NEE, DAN VROEGER !
Dat was wel even anders in de
50er jaren! Je kon veilig de straat op,
al dat hangtuig was er nog niet. Ja, ze keken wel uit, toen
had de politie nog tijd en aandacht voor de grote èn de
kleine overtreding!
Daar kan ik je wel staaltjes van vertellen.
‘n Voorbeeldje? Laten we de fiets nemen. Je mocht alleen
iemand achterop meenemen als er een ruggesteuntje en twee
voetsteunen op zaten. Veiligheid voor alles.
Natuurlijk hield niet iedereen zich aan dit voorschrift.
Ach, het was meer bedoeld voor kinderen en als je even een
volwassene meenam....
Zo had Ellen R, een kantoor collega van het Olympiaplein, ,
een vriendje. Een Indische jongen, waarmee ze wel uitging.
Dat kwam dan neer op een bioscoopje. Na afloop ging Ellen
achterop de fiets van de Ceintuurbaan richting huis.
Tenminste, dat was de bedoeling, maar de politie sliep niet.
De agent wees op de regels en het feit dat die voor iedereen
golden en
trok zijn boekje uit zijn zak. Dat betekende: een bekeuring.
Ellens vriend probeerde er nog met een waarschuwing van af
te komen, maar nee hoor, “dan had hij maar wijzer moeten
zijn”.
“Je naam”, vroeg oom agent. “Henri Pierre Grand Pré
Molière”,
zei het vriendje naar waarheid. “Hèè, wat?” Henri herhaalde:
” Henri Pierre Grand Pré Molière”
De agent klapte zijn boekje dicht en zei streng: “ik zal het
dit keer
bij een waarschuwing houden, maar laat ik het niet meer
zien!”
Snap je dat ik begrip heb voor de legitimatie plicht?
Ben Okker -
7 maart 2011
digiben
(ad) planet.nl
BINNEN ZONDER KLOPPEN
Het was vroeger ook een beetje
de tijd van de bordjes. Die waren er trouwens in vele
variëteiten:
gebodsborden: "voeten vegen"
verbodsborden: "verboden te vissen"
verzoekend: "deur sluiten s.v.p."
Het toen nieuwe zuid gold als “betere buurt”, dat werd ons
wel ingepeperd als we met de schoolwedstrijden tegen scholen
uit oud west moesten spelen.
Ik heb het idee dat er daardoor wellicht meer gecolporteerd
werd langs de deuren. Gevolg: kaartjes achter het raampje in
de deur.
“Aan de deur wordt niet gekocht” was een bestseller.
Voor iets meer geld stond er nog een zinnetje onder:
“ongevraagd drukwerk wordt niet teruggegeven”.
Dat vereist wellicht toelichting. Er waren colportanten die
b.v. teksten van “smartlappen avant la lettre” in de bus
gooiden. Zoals “aan de muur van het ouwe kerkhof’” of “een
vreemde arme snuiter, was moede van het wand’len” en of dat
nog niet genoeg was: “hij had zijn fluit verloren.......”
Eerlijk is eerlijk, dat zal je niet gebeuren.
De volgende dag kwam de cultuur-verspreider dan aan de deur
vragen of men de tekst (tegen betaling van een kleinigheid)
wilde houden. Wie het weggegooid had moest wel onbarmhartig
zijn als hij niet wilde betalen. Om dat te voorkomen dus de
geschreven waarschuwing.
Hetzelfde gold voor vrij veel ramen van benedenhuizen.
“Geen fietsen plaatsen s.v.p.”
Alleszins aanvaardbaar, Iets korter aangebonden typen
hadden: “Hier geplaatste fietsen worden verwijderd”.
Wat dichter bij het Stadion waren er blinde muren met het
opschrift: “Verboden te wateren” Wij vroegen ons toen
af of melken wèl mocht.
Iets meer humor (gekocht, dat wel) hadden sommige
kasteleins: “wie wil borgen komt morgen” Of: "Piet
krediet komt hier niet”.
In sommige etablissementen werden de voorzieningen nog door
beiderlei kunne gebruikt. Daar kon je een waar gedicht
aantreffen: “Heren doe de bril omhoog, Dames zitten ook
graag droog”
Valt wat voor te zeggen. toch? Zal soms best geholpen
hebben.
Een variant herinner ik me uit de oorlog. Men predikte “de
nieuwe orde” hetgeen ook op aanplakbiljetten kenbaar werd
gemaakt. Maar daar stond
al gauw onder geschreven “lege borde”.
Van de tram herinner ik me b.v. iets in de trant:
"gelieve de bestuurder niet af te leiden" maar vooral
ook het verbod te spuwen. Vanaf de open balkons was dit
(pruimtabak was nog wel in de handel) een redelijk verzoek.
Ik herinner me een keer dat man die aan de andere kant van
het balkon stond (handen in de zakken)
even inademde en toen een fraaie compacte straal langs een
andere passagier naar buiten spuwde. Toen die verontwaardigd
keek zei de scherschuuter:
"blijf maar rustig staan, ik mis nooit".
Neeeee, ik weet niet zeker of het lijn 24 of 25
was..............
Bordjes in de
tram -
www.amsterdamsetrams.nl
Tot slot nog even een ervaring van over de grens. Voor zover
mij bekend is het kleinste boek ter wereld: “100 jaar Duitse
Humor”.
Maar toch: op een toilet over de oostgrens stond:
Auch in diese ed’le Kunst
Gibt es Dilettanten.
Künstler treffen in das Loch
Stümpfer auf die Kanten.
Vast van een goed geassimileerde immigrant, dacht ik.
Ben Okker -
1 april 2011
digiben
(ad) planet.nl
MENSEN VAN ZUID: OMA BIJL
(1
Wat beïnvloedt het karakter van
een wijk?
Dat is natuurlijk de buurt zelf, de bouw, de ruimte voor
licht en lucht, plantsoenen, hier en daar een park of parkje
en voor ons in de goede oude tijd het zandland en de straten
en pleinen met niet te veel verkeer. Waar gespeeld kon
worden.
Maar zeker ook van invloed zijn de mensen die er wonen.
Natuurlijk, iedereen is verschillend maar een goeie mix doet
wonderen, niet alleen bij pijptabak! Ik ben ervan overtuigd
dat er in ons zuid van een goede mix sprake was.
Het mooie daarvan is weer dat er toch altijd uitzonderingen
blijven, waar je later nog wel aan terugdenkt, met plezier
of met bewondering. En zo iemand was oma.
Het was niet mijn oma. O nee, niets dan goeds over mijn oma,
daar niet van. Ik heb haar in een eerdere bijdrage al eens
aan u voorgesteld: Johanna Christina van Nassau die zó
eenvoudig was, dat ze trouwde met Gerrit Smit het verlies
van haar mooie naam zo maar voor lief nam.
Nee, die leefde haar leven statig maar geruisloos.
Het was oma van de Bijl, die nooit ongemerkt je pas zou
kruizen. Hoe kwamen we aan oma van de Bijl? Dat is al een
verhaal op zich.
Mijn wettige echtgenote lag voor een vrij ingrijpende
operatie in de CIS. (Centraal Isr. Ziekenhuis). Het zal
ongeveer 1965/66 geweest zijn en er was een vrij primitieve
vestiging ergens achter de Nic. Maesstraat. (wie helpt?).
De patiënten lagen op een vrij grote zaal, aan twee kanten
tegenover elkaar en tussen de bedden was net plaats voor een
stoel. Naast mijn vrouw lag een oudere dame, die meestal
niet bij kennis was. Het gevolg was dat haar schoondochter,
die haar vaak bezocht, meestal aandacht aan mijn vrouw
besteedde en haar, na enkele bezoeken, als een goede kennis
beschouwde.
Toen wij haar later eens buiten het ziekenhuis ontmoetten
werden we uitgenodigd en leerden ook haar man en oma kennen,
haar moeder.
Oma van de Bijl een unieke vrouw, waar ik graag over vertel.
Van de voorgeschiedenis weet ik alleen de grote lijnen: oma
was Joods en zat ondergedoken. Ze kwam de oorlog door en
vormde met man waar ze ondergedoken was een stelletje, om
het maar eens modern te zeggen.
Ik meen te weten dat ze na de bevrijding een koffiehuis
begonnen en later leerde dochter Eefje Goof kennen. Zijn
moeder lag naast mijn vrouw in de CIS en overleed daar.
Goof wist weinig of niets van het Joodse leven maar leerde
snel. Zo is er een beroemd verhaal dat hij een keer
veronderstelde dat er binnen gevochten werd toen hij het
huis binnenkwam met Eefje maar die kon hem geruststellen:
“nee Goof, ze zijn met vrienden aan het kaarten.”
Goof en Eefje konden inwonen bij een goklustige man, die in
een niet in gebruik zijnde winkel zijn onderkomen had. De
etalage was hun slaapkamer.
Er werd ruziegemaakt als Goog naar het toilet ging en niet
snel genoeg de deur dichtdeed, want dan tochtte het en woei
het etalage gordijn op en lag Eefje in de aanbieding.
De hoofdbewoner speelde met regelmaat zijn spelletje kaart
met Eefje. Om geld. Oma leerde Eefje nooit meer te winnen
dan de huur. Tja, aangeboren wijsheid.
Uiteindelijk kregen ze (samen) een woning toegewezen dicht
bij het Valeriusplein. Een groot huis waar al twee
verpleegsters op kamer woonden die ze als huurders moesten
overnemen, hetgeen ze deden. Toen na verloop van tijd de
inwoning vertrok bestelden ze op initiatief van oma via een
verzendhuis bedden en wat meubelen tegen maandelijkse
betalingen en begonnen een pension.
Het was succesvol en toen het aangrenzende perceel te koop
kwam aarzelde oma niet. Weer staken ze zich in de schulden,
maar doordat ze alles ‘en familie’ met z’n vieren runden
lukte het wonderwel niet in het minst door een steeds
stuwende oma.
Zonder geluk vaart niemand wel: Amsterdam werd verlofcentrum
voor de in Duitsland gelegen Canadezen en vanaf dat moment
zaten ze geregeld vol. Er werd op een militaire dump een
auto gekocht zodat ze zelf ook excursies konden organiseren
naar ” Foolendem.”.
Oma werd het wel heel zwaar maar ze gaf geen krimp. Ze begon
de dag met peppillen (van de dokter, niet de koffieshop) en
om te kunnen slapen had ze dan ’s avonds een soort
remraketten nodig.
Maar ze bleef actief en toen een Canadees in winkelhaak in
zijn broek had hielp ze hem uit de nood met: “aai meek det
hool in joor reet”.
Hij begreep het en alles kwam in orde.
Er werd steeds vernieuwd en uitgebreid en zo ontstond Hotel
van de Bijl.
Met als bruisend middelpunt: oma.
Ben Okker -
1 mei 2011
digiben
(ad) planet.nl
MENSEN VAN ZUID;
OMA BIJL (2)
Zoals U begrepen zult hebben
waren de mannen – Goof en opa v/d Bijl - vlijtige maar zeer
volgzame typen. Het talent van opa lag mede op
boekhoudkundig gebied en ik neem aan dat hij toch menig maal
de dames heeft moeten bijsturen om klippen te omzeilen. Maar
na zo’n vijftien jaar schat ik jaar stond er een echt hotel
en dan komt er een ander menselijk trekje naar voren.
Er wordt goed geld verdiend, het bezit is van een
aanzienlijke waarde en dan begin je naar tijd te verlangen
om “te genieten”.
Tja, hoe doe je dat? De boel een beetje uit handen geven?
Dat toch maar niet. “komt tijd komt raad” luidt het gezegde
en dat was hier meer dan ooit van toepassing.
Nederland was intussen opgehouden een koloniale macht te
zijn en gezien beider belangen en de oude banden werd de
relatie met ons voormalige Nederlands-Indië (nu Indonesië)
nieuw leven ingeblazen.
Naïeve geesten dachten toen nog dat de voetbalsport ook tot
verbroedering leidt en zo kwam het nationale elftal van de
nieuwe Republiek Indonesia naar Nederland.
Een elftal bestaat al gauw uit zo’n man of 18 en ook een
jonge republiek kent begeleidende bobo’s. Hun verblijfplaats
in Amsterdam? U begreep het al: Hotel v/d Bijl.
Overdag stonden er training en toeristische activiteiten op
het programma maar 's avonds was er genoeg tijd voor oma en
Eefje om met de bobo’s te babbelen. De gesprekken waren,
speciaal voor de dames, zeer informatief. Een van de
begeleiders was de toekomstige ambassadeur en de reis had
nog een ander doel: eens rond te kijken naar een geschikte
ambassade.
Het Geheugen van Plan Zuid heeft louter intelligente lezers
en het zal U derhalve al duidelijk zijn dat de overname van
het hotel voorzichtig maar duidelijk ter sprake kwam. Men
zag er wel wat in.
Toen de gesprekken serieuze vormen aannamen schrok Eefje wel
even. Ja, alles goed en wel, maar er viel wel wat weg! Het
was alsof je kind zijn speelgoed afneemt. Nou, daar hadden
de heren een oplossing voor: Eefje zou op de receptie van de
ambassade kunnen werken en Goof, nou daar was wel werk voor
als chauffeur. Hij kende immers hier de weg ?
Toen Eefje nog niet overtuigd was wist oma raad: je koopt
een flink pand hier in de buurt van de Lairessestraat en
verhuurt kamers aan b.v. stagiaires van de KLM of Shell. Dat
hielp. Het pand was vrij gauw gevonden,op de parterre zat
een notaris, die bleef als huurder.
Alle bovenverdiepingen werden bij koop vrij opgeleverd. Toen
Eefje een uiterste prijs bedongen had en “er even over
nadacht” ging oma kijken den zocht en vond een andere
uiterste prijs. Een stuk lager.
De toekomstige ambassadeur ging mee kijken met Eefje en
huurde ter plekke een mooi aantal kamers voor zijn
personeel. Wel wilde hij snelle oplevering om op korte
termijn aan de slag te kunnen gaan.
Tja, dat werd moeilijk in verband met lopende reserveringen.
“Als hij die zou willen uitkopen?” Dat gebeurde en er
gebeurde meer: “aan die bedden en matrassen hebt U niets op
een ambassade” ergo: de te verhuren nieuwe kamers waren
meteen gemeubileerd.
Oma en opa van de Bijl gingen naar een koophuisje in Soest,
Eefje en Goof gingen wonen op de eerste verdieping van het
nieuwe pand een schitterend klassiek huis met rijke
lambriseringen.
AlleEn heeft Eefje noot carrière gemaakt op de ambassade.
Toen zij overging tot het ongevraagd adviseren van de
ambassadeur…..
Goof bleef er nog hand- en spandiensten verrichten. Zo
zorgde hij o.m. voor de distributie van de taxfree drank en
sigaretten en omdat een aantal medewerksters uit religieuze
gronden geen prijs op alcohol stelden had hij al snel een
goed gevulde bar.
Dit was de tijd dat wij Eefje in het CIZ leerden kennen.
Een tijdje nadat mijn vrouw uit het ziekenhuis ontslagen was
en we weer in de running waren aten we bij Indonenisch
restaurant Oedjah in het winkelcentrum van Buitenveldert. De
eigenaar was een Indonesische inkoper die een relatie hier
had die hij ook van de straat moest houden. Maar de zaak was
top, voor het eerst dat het eten hier zo smaakte als op
Java. Daar troffen we Goof en Eefje weer.
We spraken af bij hun thuis en daarna nog vele malen bij ons
(op de Arno in Amstelveen intussen) en bij hun en zo hoorden
we in delen dit verhaal.
Of Eefje nu , geheel zorgeloos, gelukkig was? Nee,absoluut
niet.
Ze wist met haar vrije tijd geen raad. Goof had er geen
moeite mee.
Hij zocht rust. Eens stelde hij me voor: ”Benno, zullen we
samen een tijdschriften hal beginnen, dan werken we ieder
een halve week?”
Ik zei bereid te zijn erover te denken maar “dan moet je
Eefje daar buiten de deur houden”. We wisten beiden dat dat
niet zou lukken.
Puur uit verveling kocht Eefje een nachtzaak en wierp zich
onnodig weer in de strijd. Ik verloor ze uit het oog maar
las later dat beiden jong gestorven zijn.
* Eind 1975 werd het
pand van het voormalige
Hotel v/d Bijl
in de Brachthuijzerstraat
4 wereldnieuws:
Het gebouw werd bezet door
Zuid-Molukkers die op deze wijze meer
aandacht wilden vestigen op hun
positie.......... "
Lees
Ben Okker -
10 mei 2011
digiben
(ad) planet.nl
VREEMD GAAN
Je kunt
nog zo’n brave borst zijn, maar soms dwingen omstandigheden
je er toe vreemd te gaan. ’n Rot smoes ? Nou, lees dan
verder en oordeel later. Op een
gegeven moment werd het beter geacht dat ik een tijdje van
het tapijt (lees de Stadionbuurt) zou verdwijnen.
Oude kennissen van mijn ouders was het voordien een zeer
naar den vleze gegaan en hoewel ze al een zoon en een
dochter hadden kwam er toch nog een geplande
gezinsuitbreiding: een groot motorjacht. De ligplaats van
de boot werd Aalsmeer, in de toenmalige Roei- en
Zeilvereniging Nieuwe Meer. Een
jachthaven – ik hoorde het van een lezer – die nog steeds
bestaat, wellicht wat aangepast aan
het heden.
Via deze oude vriend hoorden we dat ik voorlopig in die
haven terecht kon maar daar uiteraard hand- en spandiensten
zou moeten verrichten. De haven had
speciaal voor die tijd een heel gunstige ligging. Het was in
wezen een eiland en je moest met een klein pontje langs een
ketting van de wal oversteken. Die ketting rammelde
uiteraard, dus je hoorde altijd bezoekers aankomen. De
havenmeester was een voormalige bootsman van de marine die
met vrouw en kind daar woonde. Hij had voor de oorlog in
Nederlands-Indië gezeten (Soerabaja
mag ik aannemen) en de zwarte poes heette dan ook Itam, het
Maleise woord voor zwart. U ziet, het
verblijf was leerzaam ook.
Behalve de loodsen voor de boten , waarin ook mijn bed
stond, was er een houten gebouwtje
waarin de havenmeester met gezin woonde. Er boven was een
uitkijk torentje, kennelijk bedoeld voor als uitkijkpost bij
b.v. zeilwedstrijden. Nu zaten daarin jonge Duitse
militairen (een soort zeesoldaten, ankers op het uniform
maar mariniers hadden ze te weinig body) met een mitrailleur
kennelijk bedoeld voor eventuele
luchtaanvallen op Schiphol. De aanwezigheid van deze
soldaten maakten de aanwezigheid van onderduiker(s) wel zeer
onwaarschijnlijk en werkte dus in mijn voordeel. Verder was
ik een visgraat-mager ventje die je z’n 17/18 jaar niet
aanzag. Ik liep dus vrij rond in de haven.
Ik zou een soort assistent van de havenmeester zijn maar dat
woord was een overwaardering van mijn werkzaamheden. Het was
meen ik de laatste Oorlogswinter, stervenskoud en toen er
ijs lag heb ik de steigers mogen teren. Ja, de onderkant,
dus op een juten zak liggend op het
ijs. Het programma was wel
gevarieerd, ik leerde er ook eenden plukken. Weer die juten
zak op schoot, het beestje er op met de nek en kop
hangend omlaag bengelend en dan maar
plukken. Ze werden me wel dood aangeleverd, beslist niet
ritueel geslacht. Na het plukken even boven een vlammetje
draaien om de stoppeltjes weg te schroeien. Ook dode
konijnen werd de jas uitgetrokken, maar daaraan heb ik me
nooit hoeven te bezondigen. kennelijk geen klus voor
beginners met een alleen een onvoltooide HBS-A opleiding.
Tot de enkele boten die nog varend langskwamen (water tanken
denk ik nu) hoorde het jacht van de General Christiansen.
Die woonde in Amstelveen hoorde ik kort geleden van de
huidige bewoner van de villa.
Een bekende NSB'er uit het Aalsmeer
van toen , Ab Z., was ook meerdere malen in de haven. Ik
weet niet meer of hij er een boot had,
maar op een keer keek hij meewarig naar mijn tot op
de draad versleten schoeisel. En
vroeg of ik “niets beters “ had. De vierde
keer er op had hij een paar zwarte laarzen voor mij
meegebracht, ook afdankers van de WA vermoed ik, maar voor
mij “gefundenes Fressen”.
Achteraf bedenk ik dat de relatieve veiligheid
mij onvoorzichtig maakte.
In de keuken van de familie van I. stond een radio. Het
bezit hiervan was verboden. Het was rond de Kerst toen er in
de keuken naar het nieuws op de Engelse zender geluisterd
werd en er één van de militairen klopte en onmiddellijk
enthousiast de keuken inliep, iets dat ze nooit deden.
“Hij had een kerstpakket gekregen” en wilde zijn vreugde
delen. Hij merkte niets maar wist ook
waarschijnlijk niets van wat wel en niet mocht.
Op een gegeven moment werd ik door Ab Z (ja,
van de laarzen) gevraagd om
mee op jacht te gaan. Ik kon een haas verdienen. Op de
bewuste dag liep ik schreeuwend en met de armen zwaaien als
drijver door landerijen en verdiende
mijn vers geschoten haas. Die ben ik lopend naar huis gaan
brengen in de Jasonstraat waar slager van de Werf
m‘n voor mijn
moeder vilde en schoonmaakte. Er was
geen boter of vet om ‘m klaar te maken maar Oma wist raad:
“in water en azijn kon ook”.
Die avond smulden we van de haas en namen het voor lief dat
we bij bijna iedere hap wat hagelkorrels uit de mond moesten
halen.
Hoe mijn onderduik bij bootsman van I. eindigde? Ik moest
weg van de mijnheer die mij het adres verschafte toen hij
een verhouding kreeg met de vrouw van
de havenmeester………………
Ben Okker -
22 mei 2011
digiben
(ad) planet.nl
MEER MENSEN VAN ZUID (1)
De van Tuyll van Serooskerkenweg loopt van
het Stadion tot het van Tuyll van Serooskerkenplein. In mijn
tijd bestond een kunstgebit uit een duidelijk als zodanig
herkenbaar rijtje tanden op een bodempje (wat wilt U: te
grote of te kleine??) dat los aan het verhemelte of
onderkant van de mond gelakt werd geplakt (niet onderling
verwisselbaar).
Er was dus geen enkele aanleiding om de mond
langer open te houden dan nodig en men sprak dus van: van
Tuyllweg en van Tuyllplein. Als dat nog zo is – ondanks de
fraaie inlays – is dat macht der gewoonte.
Aan het begin van de van Tuyllweg, op nr 1, dat is de hoek
van de Achillesstraat, zat bakkerij Kroon, een van de vele
bakkerijen in onze buurt. Vlak bij, op de hoek van de
Agamemnonstraat en de van Tuyll (U ziet, het kan nòg korter
) zat bakker Groenewoud
En in de toch korte Jasonstraat zaten er ook twee: de een
hoek Amazonenstraat en de ander op de hoek met de
Argonautenstraat.
Maar Kroon had iets speciaals: zijn duivekaters. Die waren
werkelijk o n o v e r t r o f f e n . Ze hadden het model
van een challebrood (dat
zoeken we op) zonder maanzaad , een goudkleurige
halfmatte korst en een hart: daar kon geen cake tegen op.
Kroons duivekaters hoefde je niet te snijden: druk het mes
er horizontaal op en het glijdt er door! Dat at je uiteraard
met roomboter. Zeg nu niet: “zo krijg je een . . . . ook
lekker”,
We zijn het in zuid, in de Stadionbuurt !
Zo af en toe mochten we voor het weekend een duivekater bij
Kroon halen en dat deden we met plezier en vonden we niet
ver lopen. Terwijl als we voor mijn moeder naar de Gruyter
moesten (èn betere waar, èn 10%, alleen de Gruyter) die
tegenover de bakkerij was, de afstand wel ver was.
Later kwam ons ter ore hoe bakker Kroon aan dat geweldige
recept voor zijn duivekaters zou zijn gekomen.
Zijn eerste baas had het geheime recept. Dat was zo geheim
Dat hij de ingrediënten niet met gewichten afwoog maar met
kiezelstenen, die hij dus eerst zorgvuldig uitgezocht moet
hebben.
Na het afwegen gingen die stenen weer in een zakje en dat
zakje werd weggesloten in een kast. Wie goed oplette kende
de ingrediënten maar niet de juiste hoeveelheden en daarom
ging het !
Tot op een dag de baas bij het afwegen even wed weggeroepen.
Bakkersknecht Kroon zou toen, zoals me verteld werd, “als de
sodamieterij” de stenen hebben gewogen. Dat was voldoende
want de rest van de procedure was hem bekend.
Hiermede werd voorkomen dat de bakker het geheim meenam in
het graf . Of bakker Kroon het zelf wel doorgegeven heeft ?
Of verkocht aan een super?
Wie de echte duivekater van Kroon ooit geproefd heeft weet
wel beter. Je koopt geen maatpak in een dumpzaak !
p.s. Ik gebruikte de authentieke spelling en schrijf
bewust duivekater en geen duivenkater. Het leven was toen
eenvoudiger
p.s.p.s. Kon U challe niet vinden in de gratis van Dale op
internet. ? Nou vooruit dan: uit “Jerosche” Challe =
gevlochten brood voor de sjabbat.
Ben Okker -
21 juni 2011
digiben
(ad) planet.nl
MEER MENSEN VAN ZUID
(2)
Wat maakt (of breekt) een
buurt? De infrastructuur? Tuurlijk. Hoewel we in mijn gouden
jaren nog niet wisten wat dat was. De mensen? Weer: Tuurlijk.
Hoewel dat besef pas achteraf komt.
Van die mensen zijn er een aantal die ik me na dik 65/70
jaar nog herinner en misschien is het interessant U er een
paar voor te stellen. Of ze iets bijzonders deden? Nee,
meestal niet. Ze deden hun werk en/of leefden hun leven. Op
hun manier.
Zullen we maar in de Jasonstraat beginnen?
Op de hoek van onze straat met de Stadionweg was een
slagerij van der Werff. Wij kenden er eerst de oude slager ,
met antieke borstelsnor,die in mijn herinnering met zijn
hoed op in de winkel stond. Slagers hielden in die tijd het
hoofd gedekt . Misschien omdat je dan het verschil kon zien
tussen…… nee, laat maar.
Wij kochten niet bij hem, ik moest van mijn moeder altijd
naar Lotgering , die op de Stadionweg zat bijna ter hoogte
van de Sintelbaan. “Een rot end lopen”, zeiden we dan, Zal
wel met de prijs te maken hebben gehad. Bij van der Werff
kwam later de zoon Frans in de winkel.-, die het na de
oorlog over nam.
Nu zat op de Stadionweg ook de winkel van dhr. Koreman, die
zijn zaak denk ik, naar de worstfabrikant Stegeman genoemd
had. Stegeman verkocht luxe vleeswaren zoals “kornetbief”
gekookte worst, conserven, specerijen enz. Daar kwam een
meisje werken en na verloop van tijd kreeg slager Frans
verkering met haar. Dat was slim, want ze had bij Stegeman
al worst leren snijden e.d. , zodat Frans van der Werff wist
dat er niet van een miskoop sprake was.
Ina de oorlog deden wij geen boodschappen meer voor mijn
moeder maar gingen we voor het vaderland in het verre oosten
aan de slag.
Mijn moeder stond er dus zelf voor. Nu had zij een rijk
verkoopverleden doordat ze voor zover ik weet uitsluitend in
de Bijenkorf zowel Amsterdam als Den Haag gewerkt had. Let
wel: de vooroorlogse Bijenkorf. Those were the days !
Toen zij dus voor een mergpijpje (de soep kwam niet een
pakje in die dagen) bij Frans kwam en hij het dubbele
rekende van normaal ging het feest niet door. “Ja, dit was
een grote pijp”, zei Frans. “Dan zaag je hem maar door”. Met
gezonde tegenzin gebeurde dat, maar in plaats van de helft
van (bij voorbeeld!) een gulden rekende Frans zestig cent.
“De grootste helft” verklaarde hij, waarop mijn moeder de
andere helft pakte en 4 dubbeltjes op de toonbank legde……….
Daar denk je met plezier aan terug.
Het leven thuis was ook nooit saai. Mijn ouders waren in die
tijd verwoede bridgers en namen ook op zon- en feestdagen
ook overdag wel deel aan bridgedrives e.d. Als mijn broer en
ik thuis waren konden er wel eens conflicten ontstaan.
Zo had ik hem waarschijnlijk buitengesloten , in ieder geval
hing hij aan de bel maar deed ik niet open. Hij bleef maar
irritant bellen en ik besloot tot krachtiger optreden. Ik
vulde de melkkan (je had grote melkkannen waarin je melk
haalde, per liter) met water en deed, 1-hoog, het raam open.
Hij stond kennelijk in de portiek dus riep ik en toen hij er
uit stapte (dacht ik) gooide ik met grote precisie de kan
leeg. Maar niet op mijn broer.
Mijn moeder was vroeger naar huis gekomen , keurig als
altijd met haar hoed op en misschien nog wel met een voiltje,*
en kreeg de volle laag. Ik nadien ook ! (een voile is een
wijdmazige korte sluier die van een dameshoed afhangt (vDale).
Dicky Moesbergen was een straat-, school- en
honkbalvriendje. Tijdens de bezetting waren we aan het
“ingooien” op de van Tuyll van Serooskerkenweg op een (wat
wij noemden) middenpaadje. Dat klinkt als een smal pad maar
dat was het niet. Het was een vrij brede betegelde doorloop
door het plantsoen met links en rechts een bank. In mijn
gedachten nu wel zo’n 10 meter lang. We gooiden hard, kei
hard en “plukten” de bal uit de lucht.
Toen stak een Nederlandse SS’er in uniform het pad over,
passeerde Dicky en liep dus in mijn richting. Dick wees
duidelijk in de richting van de Germaanse held, mikte en
gooide, weer keihard. Raak! De bal kwam waar ook bij een
landverrader de nek aan zijn achterhoofd grenst. Hij greep
naar zijn nek en dacht na, ja echt, dat duurde een halve
minuut, en maakte toen een hoofdbeweging van :”kan gebeuren”
en liep door.
Spannende tijd !
Ben Okker -
28 juni 2011
digiben
(ad) planet.nl
MET EEN SISSER AFGELOPEN
Het was toen ik vanuit
Zijdewind in de kop van Noord Holland lopend op weg was naar
huis, naar Amsterdam, dat ik de familie Roos leerde kennen.
Hoe ik daar kwam in de winter 1944? Goeie vraag.
Hoewel de spoorwegen staakten en
er voor de gewone sterveling geen treinen meer reden was er
een trein vanaf Amsterdam naar Den Helder v.v. nur für
Wehrmacht en aanpalende zielen. Ik denk om de marinebasis te
bevoorraden met mankracht en materiaal.
Om beschietingen door Engelse jagers (vliegtuigen bedoel ik,
dierenvrienden) werd er uitsluitend in het donker gereden.
Nadat ik al eens in Alkmaar in de goederenwagen was gekropen
en zo veilig, vlug en voordelig terugkwam in Amsterdam zocht
ik ditmaal wat meer comfort en was in het donker vanaf de
railskant gewoon in een coupé gaan zitten. Er zaten meer
personen in burgerkleding, dus waarom ik niet.
Dit maal overspeelde ik mijn hand. Tijdens de rit kwam de
Feldgendarmerie de coupé binnen; “Ausweisse !”
Ik gaf mijn broers persoonsbewijs en was dus 15 jaren jong
i.p.v.
18. Daar waren ze niet blij mee. Toen ik te kennen gaf dat
ik niet méér kon overleggen en desgewenst verklaarde dat ik
eten haalde van mijn moeder en broertjes en mijn vader in
Duitsland zat braken ze mijn voordracht af: “Mitkommen”. Dat
deed ik met mijn onafscheidelijke rugzakje. We gingen naar
de deur, die deed hij open en schopte mij van de, gelukkig
niet erg hard rijdende, trein.
Ik maakte in een dikke laag sneeuw een redelijk zachte
landing maar herinner me heel goed een moedeloos gevoel: ik
blijf hier maar liggen. In Zijdewind, bleek me later.
Het trok koud op en dat bracht mij terug bij de les. In het
donker vond ik een boerderij waar ik aanklopte maar waar
mooi niet werd opengedaan. Uiteindelijk ben ik in een stal
gaan slapen, waar nog een aantal luidruchtige koeien
stonden. Ik was heel moe maar ze kregen me wakker met hun
luidruchtige grote boodschappen. En: ik weet het sindsdien
uit de eerste hand: koeien laten ook winden !
De volgende dag zette ik lopend koers richting Amsterdam en
het was op die tocht dat ik een tijd opliep met twee
vrouwen. De ene leerde ik later kennen als moe Roos genoemd
door de andere: Agaath. Ze woonden in Heiloo waar ze me
meteen uitnodigden om te slapen. Er bleek ook een vader Roos
te zijn maar die zag je nauwelijks. Verder een dochter Roos
waarvan (ja, ik schaam me) de naam vergeten ben. Dochter had
een vriendin over de vloer en later ook twee vrienden: Klaas
en Herman.
We hebben gezellig gekletst en dat vond kennelijk iedereen
want ik werd op mijn tochten uitgenodigd om te overnachten
zodra ik in de buurt was. Baldadig spraken we af een
volgende keer een feestje te bouwen. Ik zou wat tarwe
meenemen uit de noord.
Klaas en Herman wisten een plaats waar een boer aardappelen
“gekuild”had en een van de meisjes had een koffergrammofoon.
Die keer kwam. We bakten platters van de tarwe (gewoon:
malen ballen draaien,platslaan en op een hete plaat op de
kachelleggen).
Er waren wat aardappelen en we draaiden ons lens aan de
koffergrammofoon die midden in een plaat al moest opwinden
omdat die dan buiten adem was.
Bedtijd. Klas, Herman en ik moesten ons nu gedrieën behelpen
in de twijfelaar, die op de vliering onder het schuine dak
stond.
“Jongens,even draaien” was het een paar keer en dan moesten
we alle drie, lepeltjesgewijs, overstag. Nu hadden we een po
onder bed staan om geloop ‘s nacht te voorkomen. Op een
gegeven moment klonk het teleurgesteld: “jongens, de pot is
vol ! “
Er bleek voor wat daglicht een soort glazen dakpan te zitten
en toen we die er uit haalden kon de po in de dakgoot
geleegd worden.
’s Morgens had Klaas of Herman de dakpan er even uitgehaald
om te luchten en keek naar buiten door de opening, toen hij
een kreet gaf en riep: ”jongens, kom nou eens kijken”.
Beneden zagen we moe Roos die voor een lekker kopje
surrogaat thee de ketel vulde vanuit een regenton, waarin
het water werd opgevangen dat via de dakgoot ………………….
Het viel beneden wel op dat we alle drie geen thee gedronken
hebben maar we hebben nooit iets verteld……………
Als ik U nu vertel dat die Klaas later minstens 10 maal
turnkampioen van Nederland is geweest (ja, inderdaad het was
Klaas Boot) kunt U dan mijn gedachte volgen dat het
misschien héél anders gegaan was als we die ochtend wèl…………………..
Ben Okker -
11 juli 2011
digiben
(ad) planet.nl
EEN SLIPPERTJE
Het zal ongeveer 45 jaar geleden
geweest zijn dat ik Amsterdam en wat meer specifiek de
Stadionbuurt verliet. Daar had ik toen met mijn ouders en
broers vanaf mijn vijfde jaar gewoond met twee
onderbrekingen.
Van 1946 tot 1949 door militaire dienst, goeddeels overzee,
en
vanaf 1952 tot 1957 doordat wij na inwoning ons eerste
huurhuis vonden in de Indische buurt. Om precies te zijn: op
de Insulindeweg, links op het stuk tussen de Molukkenstraat
en de Kramatweg.
Het was de tijd van woningnood (ja, toen ook al) maar na de
tropendienst
en de daaraan verbonden lichamelijke en geestelijke
inspanningen vrijwel aansluitend aan de bezetting, wachtte
ons Luilekkerland.
Niet dat we het in dienst slecht hadden, ben je gek ! Fl.
1,25 per dag in Nederland was toch ook fl. 8,75 in de week !
Ja, guldens natuurlijk,
Daar ging wel direct een paar piek van af voor bv.. de
sigaretten, die nog op de bon waren en je dus in natura
kreeg. En naar ik stellig meen 1 weekend per maand vrij
reizen,verder half geld.
Sorry, ik dwaal af, Dat we bevoorrecht waren bleek ook uit
het feit
dat wij na afzwaaien konden worden ingeschreven bij het CBH
(Centraal Bureau Huisvesting) ik meen zelfs op de
urgentielijst. Mind you !
Of dat hielp? U weet wel beter. Vrijwel maandelijks ging ik
informeren en kwam zo te weten dat als je ondertrouwd was,
jaaaaa, dan werd je nòg urgenter. Niet van dat benauwde, had
ik in dienst geleerd, in ondertrouw .
Wist U, dat ondertrouw maar een jaar geldig is? Nou dat
leerde ik toen ik een jaar later nog geen huis had maar wel
werd mijn “eerste scheiding voor het huwelijk” een feit
bleek.
Voor ik U ga vervelen vat ik maar even een stuk samen: na 2
maal ondertrouw trouwde ik. Resultaat? Nada! Er kwam een
zoon:
We werden nòg urgenter maar mooi verder niets.
Huiseigenaren mochten meen ik me te herinneren elke tweede
woning zelf verhuren, zij het wel aan iemand met een
urgentiebewijs. In de praktijk kwam het er op neer dat er
dan vaak een “overname” gevraagd werd wat neer kwam op
sleutelgeld. Tja, dat kon ik mij na de bezetting en
diensttijd niet permitteren of realistischer gezegd: dat had
ik gewoon niet.
Nu hadden we na terugkomst in Patria een brief van Prins
Bernhard gehad in zijn functie van Inspecteur Generaal der
Strijdkrachten.
Daarin schreef ZKH onder meer iets in de geest van “waar het
de ondersteuning van redelijke verlangens betreft kunt ge op
mij rekenen”.
Terug naar de woningsituatie. Op een dag stond er weer een
advertentie in de krant waarin een huurwoning werd
aangeboden. Mijn schoonmoeder, bij wie we inwoonden en die
pas echt van me ging houden toen dat niet meer het geval
was, wees me er op. “ja, voor dik geld” wist ik.
Nadat ze betoogde dat ik dat pas kon weten als ik……… heb ik
telefonisch contact opgenomen, zoals toen gebruikelijk, via
een telefooncel.
Er volgde een afspraak met mijnheer T. uit de
Watergraafsmeer, die zich makelaar noemde. Voor de deur op
de Insulindeweg. We liepen drie trappen op, waarbij de buren
even aan de deur keken, nieuwsgierig wie ze boven zich
kregen. De woning was slecht of niet onderhouden, maar had
wel 2 slaapkamers en geen comfort. De wastafel wat het
keukenfonteintje, de badkamer was het badhuis aan het
Javaplein. De weekhuur was fl. 7,65 en daarbij kwamen 1500
gulden kosten. Bij betaling van fl. 1507,65 had ik een huis.
Ik vroeg een dag bedenktijd.
Ik linea recta naar het hoofdbureau van Politie. Ik mocht
mijn verhaal doen, refereerde aan mijn verleden in deinst
van het vaderland en mijn vriend, de Prins op wie ik kon
rekenen en ……..de heren waren bereid te bellen. Mij werd
even later meegedeeld dat de Officier van Justitie sympathie
voor dit geval had en de “makelaar” werd op het bureau
ontboden. Diens verhaal was kort en eenvoudig: hij had me
het huis willen
toewijzen maar ik verlangde een opknapbeurt en ja, die
kostte ………..
“Zie je van het opknappen af?”, vroeg oom agent me, met een
knipoogje.
Nou, daar was ik niet kinderachtig in.
Na afloop kwam de “opzichter” die wekelijks de huur
incasseerde en
voor zijn kunstgreep de “makelaar” had ingeschakeld naar mij
toe:
“of het gebeurde onder ons kon blijven?” Ik heb hem dat
bevestigd ik geen “zolang ik geen reden tot praten heb”. Dat
wierp later zijn vruchten af toen we een ruit braken en hij
besloot het bij wijze van uitzondering
te laten maken.
Vijf jaren woonden we er tot er gelegenheid was tot een
“creatieve woningruil” met de Jasonstraat, dus terug in de
Stadionbuurt.
Ben Okker -
11 juli 2011
digiben
(ad) planet.nl
ANTISLIP
U weet nu hoe we vanuit de Stadionbuurt in
de Indischebuurt terecht kwamen en misschien interesseert U
ook de terugkeer. Ga ik U vertellen, want het geeft wel een
beeld van de woningsituatie van de 50er jaren.
Maar omdat we wel 5 jaar op de Insulindeweg woonden konden
we ook ervaren òf er een verschil was tussen de mensen in
beide buurten en zo ja wat dat onderscheid dan wel was.
Nou, dat verschil was er en de eerste die dat ondervond was
mijn jeugdige echtgenote. Bij de groenteman b.v. “zeg het
es,wijfiie”.
Dat was ze niet gewend en ze vond het direct een rare vent.
Maar diezelfde rare vent gaf junior , toen hij aan het
handje meeging boodschappen doen, wel een banaan: “hier
knul, voor jou”.
Niet van dat benauwde was hier kennelijk de lijfspreuk.
Even voor de groenteman was een drogist: Waterman.
Een zand-zeep-soda- en dropjes drogist. Daar kreeg de kleine
man niet bij godsgratie een balletje, maar een rolletje
dropjes of pepermunt.
Da’s andere koek! Later hoorde ik in een stamcafé na een
paar verbroederende pilsjes de verklaring van een
autodidact: “in sommige milieus is het gebruikelijk bij de
geboorte al de geef-klier weg te gooien”.
Ik heb het nooit bij een medicus gecheckt maar het klonk me
toen plausibel in de oren.
Een heel mooi voorbeeld van solidariteit wil ik nog
vertellen: Na bezetting en onderduik plus aansluitende
militair dienst was ik eindelijk na een gaatje van ca 8 jaar
terug in het normale leven. Tot landsbestuurders, die
daarvoor geleerd hebben, een groots idee poneerden i.v.m. de
koude oorlog van toen:
de BB, Bescherming Bevolking. Branden blussen, brancards
slepen, puinruimen, voor “in geval dat…” Wie neem je
daarvoor? Nou, dat wisten ze al snel: die zelfde jongens
maar weer. Opleiding? Tuurlijk, in je vrije tijd na je werk.
Geniaal toch? Tegen vergoeding: één gulden (€ 0,45) per
avond.
Daar had ik nu eens geen zin meer in, bovendien vond ik het
beneden de waardigheid van een ervaren soldaat. Toen ik op
het informatieblad dus de vraag tegenkwam: “hebt U na Uw
demobilisatie nog medische mankementen (vrij door mij
vertaald) gehad,” was voor mij het vakje te klein.
Natuurlijk vroeg men ook de naam van de huisarts.
Toen ik later een weekje of zo op straat dokter d.H.
tegenkwam sprak hij mij aan: “ik heb wat vragen over je
gehad. Wat wil je eigenlijk: er in of er uit.”
Grote klasse !
Het zal U duidelijk zijn dat U van mij over de buurt in die
tijd geen kwaad woord hoort. Toch wilden we wel weg . Je ’s
morgens wassen in een graf koude keuken (de kachel stond in
de huiskamer maar was vaak uit ’s morgens), na gebruik van
de gehuurde wasmachine (Hoover) waarbij je de aardleiding
aan de kraan klikte, stond de keuken blank. Zaterdags ’s
middags (6 daagse werkweek) met volgnummertje wachten in het
badhuis, de veranda (3 hoog) met zwabberend los hek, ga maar
door.
Toen hoorde ik van mijn ouders dat een buurman weg ging
omdat hij een slagerij begon waar een woning bij was. Onze
truc was: de man voorstellen met ons (op papier) woningruil
te doen. Daarna moest hij onze etage in oost opzeggen en de
winkel betrekken en wij konden terug naar de Jasonstraat.
Na enige aarzeling zag hij voordelen: hij had pas
geschilderd, dus als we daaraan zouden bijdragen…. Wat moet
je? Ja dus. Nog twee maal schoot hem later iets te binnen
waarvoor hij een vergoeding vroeg maar mede dankzij een
welkome financiële bijdrage van mijn vader ging het feest
door en kwam ik na vijf jaar terug in de oude buurt. In een
4 kamerwoning met badkamer ! Bovendien ging mijn zoon een
jaartje later meen ik naar de Spartaschool, waar ook ik mijn
eerste niet geringe kennis heb opgedaan. Wat wil een mens
nog meer ?
Ben Okker -
9 augustus 2011
digiben
(ad) planet.nl
VREEMDE MENSEN IN ZUID
Natuurlijk kwamen er ook in
“mijn tijd” vreemden in onze buurt. Ik noemde al eerder
Duits-Joodse klasgenootjes op de Spartaschool.
In de Amazonenstraat kenden wij één (ik herhaal é é n )
donkere jongen: Eddy. Een vrolijke knul met zwart krulletjes
haar. Daar had niemand moeite mee.
Einde 50-er jaren kregen we er wat Amerikaanse studenten
bij.
Onopvallend, ze manifesteerden zich niet als groep, absoluut
niet.
Het was : go with the flow. Ze werden b.v. Ajaxied. Hoe ze
me dan opvielen?
Op een dag kwam op de zaak een jong echtpaar. Ze hadden wat
antiek gekocht en dat moest worden verzonden naar de States.
Niet te duur want ze waren "poor students". Hun adres was
“per adres” gemeubileerd gehuurd in de Argonautenstraat op
het stuk vlak bij het Stadionplein aan de rechterkant. In
mijn herinnering een beletage.
Ze woonden dus om de hoek van de Jasonstraat en ik zou de
papieren wel even bij ze afgeven.
Het werden goede kennissen: Jay en Eunice G. “Poor students”
dekte niet geheel de lading. Jay studeerde medicijnen maar
zijn vrouw was dochter van een bemiddelde familie, hij
woonde dan ook bovengronds.
Door hun leerde ik Bernie S. kennen met vrouw Sandy maar die
woonden aan het Emmaplein in een souterrain. Dus onder de
grond. De groep van Amerikaanse studenten groeide. De
meesten hadden een beurs en omdat iedere dollar in Nederland
toen naar ik meen tussen de 3 en 4 gulden opleverde (ik meen
fl. 3,60 maar, geachte critici, het is bijna 60 jaar gelden)
kwamen ze er wel mee uit, terwijl ook vaak de echtgenotes
werkten.
Toen Jay met Eunice al vertrokken was kwam zijn broer Steve.
Toen die goed geïnstrueerd door zijn broer zich meldde bij
een van de vriendengroep kon hij al zingen: “op een slof en
een ouwe voetbalschoen wordt Ajax kampioen”. Steve kwam te
inwonen aan de Corn Dopperkade en werd bijna een geheide
Amsterdammer.
Zodra er weer een vertrok werd ook een beroep op ons gedaan.
Mijn boer taxeerde (als beëdigd meter- en weger) het volume
en Kokernoot ergens achter de Westerdoksdijk, verkocht goede
gebruikte kisten in alle maten. Die reus van een man gooide
dan achteloos de kist vanaf een stapel op straat om de
kwaliteit de demonstreren. Dan hielpen we pakken.
Het contact met Bernie (Bernard S werd een bekend
psychiater, Jay G een KNO-arts) hield nog een jaar of wat na
het afstuderen en vertrek aan en hij stuurde me later o.m.
een foto met vrouw Sandy voor hun eigen vliegtuig. Tja,
psychiater in een gekke wereld . . . .
Van Steve weet ik alleen nog dat hij een prijs won met . . .
. parachutespringen. Tijdens het pakken vond ik een
langwerpig en puntig stuk doorzichtig kunststof. “Weggooien
zeker?” Om de dooiedood niet,
prijs voor een precisie sprong. Waar een mens al niet zijn
leven voor in de waagschaal stelt.
Van een van de studenten kreeg ik op een ochtend een
telefoontje: “Ben, I need a lawyer for my divorce”. Dat
bleek later wat voorbarig, het is weer goed gekomen. “Gaat
er uit in de was” wist mijn moeder al.
Ik heb hun carrières af en toe gevolgd op Google en dat was
niet mis.
Een eredoctoraatje voor onze begeleiding was niet misplaatst
geweest.
Toch?.”
Verdere vermeldenswaardige vreemdelingen uit Zuid. Er
schieten me er nog twee te binnen.
Friedl Walz, een meisje ooit van Duitse herkomst ,die het
nauwelijks zelf nog wist. Tijdens de bezetting bleek de
familie , tot eigen verrassing neem ik aan, volksduitser” te
zijn, wat weer iets anders was dan rijksduitser.
Vraag me niet wat dat was. En dan nog Bruno M. Joods-duitse
vluchteling.
Die met zijn broer confectiefabrikant werd. Hij was het type
dat nooit goed Nederlands zou leren.
Na jaren begon hij ook een eigen atelier waar een dozijn
geheid Amsterdamse meisjes kwamen werken. De familie blij:
nu leert hij eindelijk de taal ! Misschien wat meer
Amsterdams, maar dat was beter dan . . . . Misrekening. Maar
na 6 weken al verstonden vrijwel alle naaisters wel Duits !
Ben Okker -
21 augustus 2011
digiben
(ad) planet.nl
AFWIJKEND GEDRAG
Afwijkend gedrag, daar maak ik me aan
schuldig.
De bedoeling is immers herinneringen aan Zuid en in mijn
geval meer specifiek de Stadionbuurt.
Doe ik dat? Flauwtjes, denk ik zelf, want mijn bijdragen
zijn meer herinneringen aan mijn/het leven van toen. Soms
ervaringen die makkelijk ook in een andere wijk
plaatsgevonden konden hebben.
Maar zolang de redactionele scheidsrechter niet zijn rode
kaart trekt………………
Overigens werd mij de vraag gesteld of ik foto’s had uit die
tijd.
Nee, sorry, vrijwel niet. Maar dat kan ik verklaren.
In de vooroorlogse jaren was het geld inkoop een stuk
duurder dan nu ! Ja, zelfs nu er sprake zou zijn van
recessie. Zou zijn, dat schrijf ik bewust. Terug van twee
auto’s naar één? Van twee huizen naar één?
Misschien ook van twee vrouwen naar één? Op dat laatste na
moet het eenvoudig te doen zijn zonder
juridische/psychiatrische hulp. Da’s dus geen echte
recessie, maar een groeistuipje. Tel niet wat je mist maar
wat je over hebt !
Maar in die tijd (waarin ik opgroeide) had mijn moeder wel
een laten we zeggen “foto-apparaat” maar dat heette een
boxje. Het was ook een doosje, zwart, waarmee mits je het
laadde met een filmpje (dat was best ingewikkeld, want het
kon losschieten) ik meen 8 foto’s gemaakt konden worden.
Formaat 6 x 9 cm.
Daar knipte je maar niet mee op los ! Een filmpje werd
gekocht voor hoogtij dagen: een verjaardag of een dagje uit,
vakantie of de eerste stappen van de kleine. En pas op: niet
bewegen. Ik denk dat de sluiter stond op 1/25 sec. Dus ALS
je al gefotografeerd werd bij ons dan waren het altijd
personen, moeder aan het strand (goed ingepakt) vader voor
een auto (van een ander) of de opgroeiende jongens. zoals
mijn broertje op het “zandland”, nu Buitenveldert.
Geposeerd.
Buurtfoto’s waren er niet bij. So sorry. Wel herinner ik me
er een van mijn middelste broertje en ik met “klotjes” op
het hoofd op een hekje in het Vondelpark. Misschien kan ik
die nog eens vinden maar zonder schriftelijke toestemming
van mijn broer doe ik er niets mee.
Later met de oorlog kwamen er papierfilms, dat waren geen
blijvende prentjes en nog later dienst, hier en gunter. Daar
heb ik wel foto’s van. Maar de Tangoeban Prahoe ligt niet in
de Stadionbuurt en de Passar Senen ook niet. Ja, het zou wat
kunnen zijn voor de Indische Buurt misschien. Vandaar het
gebrek aan foto’s van de buurt in mijn jeugd.
Maar genoeg herinneringen en als U het daarmee wilt doen…
Ben Okker -
15 september 2011
digiben
(ad) planet.nl
OPA 2
Mijn oma en opa bijvoorbeeld. Zij woonden in
de Bernard Kochstraat 24 en dat mag want dat is zuid. Een
benedenhuis op de de hoek met de Pieter Lastmankade. Van de
“Algemene’. Kenners weten: dat is de AWV, de Algemene
Woningbouw Vereniging. Opa was N.H., oma Ev.L maar ze waren
lid van de Algemene.
Dat kon je direct zien als kenner: de huizen waren begroeid
met klimop, ramen en deuren buiten in donkergroen en de
omlijsting een soort oranje. Nee, inderdaad, geen koninklijk
oranje. Doordat het een hoekhuis was, hadden mijn
grootouders ramen zowel in de Bernard Koch als op de hoek op
de kade. De ramen op zich hadden weer kleine ruitjes. Lastig
bij het lappen, zei oma maar voordeliger bij glasbreuk, zal
de AWV gedacht hebben. Er zat een mooie droge kelder onder
het pand door een luik in de keukenvloer te bereiken via een
solide trap met brede treden. Maar die gebruikte oma niet,
want er zaten wel eens ratten die het water van de kade even
zat waren.
Opa (mag ik ‘m even voorstellen: Gerrit Smit) was
diamantslijper bij Asscher in de Tolstraat. Voor zover ik
weet een mensenleven lang.
En lid van de ANDB (Alg.Ned.Diamantbewerkers Bond, sinds
1894). Dat was de club van Henri Polak en ome Jan van
Zutphen. Die hadden al heel vroeg een vijfdaagse werkweek.
Dan zat opa Smit (hij was geen strijdbare man, hield van
orde en regelmaat ook wat de tijd voor zijn borreltje
betrof) in de slaapkamer voor het open raam met hor aan de
Pieter Lastmankade. Dan kon hij over de brug richting
Marathonweg kijken. Op de brug kon je dan net de haringkar
van Gilissen aan de andere kant zien.
Het bed achter hem was door een kamerscherm discreet aan het
gezicht onttrokken. Ik zat dan wel naast hem, de conversatie
was beperkt. Als oma, op de terugweg van winkelen, op de
brug een van de buren tegenkwam en even stond te praten zei
hij tegen me: “moet je die vrouwen weer zien kletsen”
Opa was een zoon van Broer Smit uit Broek in Waterland en
Geertje Houtman uit Durgerdam. Wat????? Ik van boerenfamilie
??
Dat is verjaard, ze waren van resp. 1831 en 1833 en begonnen
een melkwijk in de Amsterdamse Jordaan. Opa zelf werd in
1872 in Amsterdam geboren. Waarschijnlijk aan de voet van
die ouwe Wester.
Maar hij deed aan upgrading: hij trouwde in 1894 Johanna
Christina van Nassau. Ja,ja, mijn grootmoeder, waarover
misschien later.
Twee herinneringen nog aan opa:
1. Ik kreeg zakgeld van hem ! Iedere zondag een “nikkeltje”,
dat was het mooie vierkante stuivertje van toen. Dat
versnoepte ik stante pede op de terugweg, want de Insulinde
op de Olympiaweg was zondags open en had Havé repen met
voetbalplaatje.
2. We luisterden samen naar interlandwedstrijden, op de
radio distributie oog duidelijk verslagen door Han
Hollander.
Opa at vrijwel nooit warm eten zoals groenten en vlees, maar
begon de dag met “geklutste” eitjes . Verder brood met ouwe
Leidse en stapels pannenkoeken die oma geroutineerd met twee
pannetjes stapelsgewijs bakte. Verder wel eens bruine bonen
en trouw zijn kleine glaasjes ouwe jenever, die oma los per
maatje kocht.
In de laatste oorlogsjaren vielen de drank en de eieren weg,
werd hij ziek , scheurbuik, en overleed.
Een reus was geveld.
Ben Okker -
15 september 2011
digiben
(ad) planet.nl
. . . . EN OMA
Even mijn grootmoeder
voorstellen?
Johanna Christina van Nassau !
Daar staat U van te kijken, he? Geboren op 25 april 1873 als
dochter van Willem Nicolaas van Nassau en Johanna Maria
Marsman. Oma’s grootvader heette eenvoudig Willem van
Nassau. U heeft die naam meer gehoord? Klopt!
Grappig is dat in de kerkelijke registers de naam ook wel
geschreven werd als van Nassou. Veelzijdigheid was altijd al
een van onze kenmerken.
Oma had één zuster Maria Johanna en drie broers:
Willen Christiaan, Christiaan Laurens en Leendert.
Over die gegevens kon ik nu makkelijk beschikken omdat we
ons in de bezetting alle uittreksels van Burgerlijke Stand
en van de kerk verschaft hadden om aan te tonen dat mijn
broers en ik niet meer dan twee joodse grootouders hadden.
Dat betekende geen ster ,geen J (hoofdletter !) op het
persoonsbewijs en dus geen deportatie. Een verkeerde
grootouder meer en de wijzen uit het oosten hadden anders
beschikt.
Terug naar oma. Johanna Christina Smit-van Nassau woonde dus
op de Bernard Kochstraat nr. 24 in Amsterdam zuid en deed
haar boodschappen eenvoudig op de Marathonweg (alleen maar
even de brug over) waar een keur aan winkels was. De
banketbakker Kiebert ( nee, dat spreek je uit als Kiebèr),
naast Hartman het kaasboertje Even verder Wiedeman de
drogist, vlak voorbij Boeree, de slager . Keizer heette de
koffiezaak meen ik, en naast de sigarenman van de Kwast nog
een slager , Hermans, wiens leverworst naar lever smaakte..
Kom daar nu eens om !.
Dan heb ik nog de groenteman overgeslagen.
Aan de overkant was Oet, op het hoekje van de Olympiaweg,
verder een juwelier, een dameskapper , terwijl op de hoek
tegenover Kiebert een boekhandel annex postagentschap was
vlak naast Meyer, de bloemenman..
Geen kruidenier? Dat dacht U maar: op het volgende stuk
rechts van Amerongen (de vader van Eddy en Ferdi Posthuma de
Boer)
recht tegenover een filiaal van de Spar. Verder op de
Olympiaweg, ongeveer tegenover het poortje van de
Simsonstraat (daar woonde weer de familie Sterman, Otto, de
toneelspeler/honkballer en een leuk zusje dat, geloof ik,
Topsy heette) was een politiebureau. Daar ben ik enkele
malen te gast geweest. Korte bezoeken, ik ben geen plakker.
Wat ik bedoel maar te zeggen: oma had alles bij de hand. Ik
ging vaak mee boodschappen doen en bleef dan ’s avonds eten.
Ik denk dat oma het prettig vond in verband met het
eetpatroon van opa. Er werd dan heerlijk gekookt: soms aten
we konijn, bereid met een laurierblaadje, dat was smullen.
Ook de gestoofde aal, die kon je van het graatje zuigen, was
een bestseller. Tot ik er een keer teveel van at. Toen was
het voor mij over en dat heeft waarschijnlijk de visstand
mede gered.
Voor opa werd dan bij de slijter twee maatjes jenever
gekocht.
Ook eau de cologne kocht oma los per maatje (1 dl), maar dat
was voor haarzelf, ze sprenkelde dat op haar zakdoek.
Op verjaardagen haalde oma uit ! “Ze heeft weer in de bus
geblazen”, zei men dan. Daarmee moet een spaarpot bedoelt
zijn, in ieder geval geen autobus. Boerenjongens maakte oma
zelf, ik meen rozijntjes geweld in de brandenwijn. Opa had
natuurlijk weekloon, de vrijdag (de laatste werkdag van de
week) was zijn eerste opdracht om bij Kip’s in de Tolstraat
langs te gaan voor de heerlijke leverworst. De helft
gebruikte oma als beleg en een paar plakken legde ze in, in
het zuur. Als op zondag de kinderen kwamen (drie echtparen,
het vierde woonde in Den Haag wat ook niet misstaat als je
moeder van Nassau heet) aten ze ook een stukje zure
leverworst.
Oma had nog warenkennis en was noodzakelijkerwijs zuinig.
De slager moest b.v. een kalflapje afsnijden en mocht het
dan draaien tot gehakt. Als hij dan geïrriteerd zei: ”ik heb
hier kalfsgehakt” stootte ze mij aan. Ik wist immers van
haar dat hij daar allerlei rommel doorheen draaide !
Oma had een eigen vorm van ontkennen. Als men haar iets
probeerde te verkopen waarover ze niet eens wilde
discussiëren zei ze eenvoudig “Aju paraplu” wat een
definitieve afwijzing betekende. Ver voor Peter Knegtjes.
De avonden zonder tv en zelfs met beperkte radio-distributie?
Ze speelde dan kaart met opa. Er zat een la in de tafel (een
schuif voor de Vlamingen) daarin lag het kaartspel plus een
doosje met halfjes*, dat was het speelgeld. Oma zette dan
haar lorgnet op,
Het knijpbrilletje dat aan twee zijden een moet achterliet
op haar neus, ze had aandacht voor het spel.
Oma overleefde de oorlog royaal en bracht haar laatste jaren
door In een Ev. Luthers Tehuis op het Starinplein. Ze
overleed einde 1952 op 79 jarige leeftijd.
• halfje = een muntje van een
halve cent
kwalijk vind ik dat ik het als zodanig niet (meer)
in van Dale kon vinden.
Ben Okker -
21 september 2011
digiben
(ad) planet.nl
ZUIDERLINGEN
Terugkijkend heb ik me wel eens
afgevraagd: was er in mijn jeugd sprake van een bepaald type
bewoners in zuid, of meer specifiek in de Stadionbuurt. Had
gekund.
In tegenstelling tot na de oorlog was er geen sprake van
woningnood. Integendeel, er was wat leegstand. Bovendien
waren het allemaal huurwoningen, dus je kon een huis zoeken
in de wijk van je keuze en U weet wat gezegd wordt: soort
zoekt soort. Ook hadden we collectief de naam “bekakt” te
zijn (probeer dat eens te visualiseren, of nee, doe
eigenlijk maar niet). Dat werd ons wel duidelijk gemaakt bij
b.v. schoolwedstrijden tegen teams uit oud-west met de vaste
kreet : “hup lui, zet een punt….”.
Nou, ik ben tot de conclusie gekomen dat er van één soort
bewoners absoluut geen sprake was, maar ja, het mengen van
meerdere ingrediënten leidt ook tot een herkenbare smaak,
mits je het evenwicht bij de hoeveelheden maar handhaaft.
Kom daar nu eens om , maar dit terzijde.
prototype
van een zuiderling ??
omstreeks 1960
Laten we eens de buurt ingaan om
de verscheidenheid aan te tonen.
Op de van Tuyll van Serooskerkenweg (ons langste adres ooit,
je betaalde toeslag bij het laten drukken van postpapier)
woonde op nr 23 huis Westerhoff, daar bestelde je je
radio-distributie (moeilijke woorden kunt U zelf opzoeken).
Maar boven ons, op 25 twee hoog de familie Schlick.
Hij was een hogere ambtenaar en hoe ik dat nog weet is een
verhaaltje op zich: wij kwamen in 1931 op de van Tuyllweg
(ik spaar print-inkt ten bate van Griekenland) wonen en
enkele jaren later kwamen we in de Jasonstraat. Over onze
situatie in de oorlog vertelde ik eerder. Toen we in 1945
bevrijd waren zag mijn vader kans om met een militair
transporttoestel mee naar Engeland te vliegen. Er moest weer
begonnen worden met werken. Hij vond daar lerenlappen (window-leathers)
en vond in Nederland makkelijk kopers , maar er was een
invoervergunning nodig. Dat kon de oude buur Schlick
bewerkstelligen.
Wie en wat waren de buren in de Jasonstraat ? Hr en mw
Schouwenburg (voor de oorlog) waren bij het onderwijs.
Daar kwam later de zeer bescheiden familie Freudenberg
wonen, die helaas werden gedeporteerd. Daarna (nog in de
oorlog) de familie Brugman en hij was bij de zedenpolitie.
Kon mooi vertellen ! Later kwam hij bij de Nederlandse Bank
en namen zijn verhalen kwalitatief sterk af. Hij emigreerde
naar de States na de bevrijding.
Boven ons op de 2e kwam een verkoper herenmode die midden
vijftigerjaren werd opgevolgd door een stuurman wilde vaart
en zijn vrouw die in de horeca actief was. Indien samen dan
vormden ze een explosief energiek koppel.
Onder ons (och arme…) woonde Jacobson, hij was
vertegenwoordiger.
Later kwam van de Stroom er te wonen, die mij na de
”houtdiefstal” (’n ouwe deur… who cares?) wist vrij te
krijgen via de Schalkhaar politie. Hij kwam laat ik zeggen
“uit de fietsenbranche” (hij had een stalling) maar opende
na de oorlog een bloemenzaak. Hij vroeg mij toen om een
korte slagzin voor op zijn kwitanties. Mijn voorstel was
toen: Kijk hier is, Kijk daar is, U slaagt toch bij d’Iris.
Werd nooit gebruikt dus is nog voor een zoet prijsje
beschikbaar………
Naast ons woonde een persfotograaf, maar dat was tijdelijk.
Hij vertrok met achterlating van gezin. Wilde vermoedelijk
wel eens een ander plaatje ontwikkelen. Begrijpelijk.
Op de hoek was de wijnhandel van Weddepohl. Die had ook een
dochter en buurtvriend Japie zag daar wel wat in. Het
huwelijk ging over maar hij hield er een winkel aan over.
Zakelijk talent dus.
Om de hoek op de Stadionweg rechts woonde die grote brede
verkeersagent van de munt. Ome Jan. Het multitalent dat het
gecompliceerde meerarmige stopbord bediende. Alsof hij in
een boek bladerde. Hij bekeurde niet, maar sprak toe, ook op
zo’n 20 meter afstand en daar was de betrokkene niet blij
mee.
Was je laat en “schoot je door” dat gaf hij luidkeels te
kennen dat “als je zo’n haast hebt nu, had je wat vroeger
uit je luizenpakhuis moeten kruipen”. Dat hielp heel goed!.
Eentje nog om de verscheidenheid te onderstrepen:
Tweede stukje Jasonstraat tussen van Tuyll en
Argonautenstraat.
Daar woonde een makelaar in een benedenhuis. Iets voorbij
Lidio en tegenover Pietje (hoor-je-het-niet) Geervliet. Hij
fietste door de buurt rondkijkend met een blik van “laat-ik-het-niet-zien”.
Dat was zeker van toepassing,want hij was fout. Zijn zoon
was nog fouter: zwart pak en laarzen.
Mijn tweede broer (3 jaar jonger) zag aanleiding om met wat
vriendjes zijn deur dicht te binden (twee knoppen aan
elkaar) of hij was er minstens getuige van en zal misschien
zijn vinger even op de knoop gehouden hebben bij het
afwerken. We menen dat er ook nog wat dode witte muizen aan
het touw gehangen waren. Gewoon, decoratie.
Toen B eindelijk bevrijd was ging hij verhaal halen. Mijn
broer, die hij te pakken had ,moest vertellen wie en wat
maar weigerde informatie.
Koppig type, ja. Een passerende mijnheer Tjepkema (vader van
vroendjes Freddy en Paul en voorzitter van korfbalclub Luto)
prees mijn broer luidkeels: “goedzo, nooit iemand verraden”.
B mompelde nog dat hij niet begreep hoe een “zoon van nette
ouders…”, tja, dat begrepen de ouders zelf soms ook niet………
B zal later wel opgekeken hebben toen hij mijn vader met een
ster zag……………
Ach ja, zitten ook goeie bij……………
Ben Okker -
oktober 2011
digiben
(ad) planet.nl
ZUIDERLINGEN PRO DEO
Tijd om er een eind aan te draaien. De
zes-en-dertigste aflevering
binnen twee jaar terwijl ik lang geen 36 jaar in zuid
woonde, dan dreig je als oude knakker te gaan zeuren en
herhalen. Zelfbescherming dus eigenlijk.
Pro deo ? (zonder hoofdletter) luidt dan misschien Uw
gerechtvaardigde vraag. Ja, dat slaat op de tijd dat er nog
geen deodorant was, dat je soms zonder om te kijken mensen
kon herkennen. Soms hoor,
Als je geen zwaar werk deed gaf de okseltjes wassen op z’n
tijd een waardevolle oplossing. Maar ja………… Denk nu niet
alleen aan de
arbeidende man. O nee, hoe vaak zag je niet witte-boorden
lieden zich
in hun keurig gesteven overhemd zich even strekken achter
het bureau
en dan de sporen van vocht hemd onder de armen.
Dames hadden (als ze echte dames waren of zich zo voelden)
vaak sousbrassen. O weet: ‘sous’ is onder en ‘bras’ is arm,
het lichaamsdeel dan. Anders is het ‘pauvre ‘ ten zuiden van
Vlaanderen. Eigenlijk een klein schouderkapje van nu maar
dan voor de onderkant.
Goed, dit was het leerzame deel, nu terug naar meer
memorabele zuiderlingen.
Bij een mij bekend scheepsbedrijf werkte al misschien 35
jaar een
buurtgenoot die bij de baas (zeker 20 jaar jonger dan hij)
een vertrouwens- en uitzonderingspositie verworven had als
trouble shooter
op kantoor. Hij was geen hoogvlieger maar door ervaring van
vele markten thuis. Minstens een dag in de week bleef hij
doorwerken en kwam dan laat maar tevreden thuis: “ziezo,
alles loopt weer gesmeerd”.
Telefonisch was hij op de zaak niet bereikbaar, er waren nog
geen centrales en hij zat niet bij het toestel met de
“binnenkomende lijn”. Dat was voor de jongeren. Tot er op
een avond de politie bij zijn vrouw aan de deur kwam. Wat
bleek?
Hij ging met enige regelmaat ’s avonds naar het
Thorbeckeplein waar hij wat dronk en later met een jolige
tante naar boven ging. Dat was een steile houten trap door
de deur naast de ingang, 2 verdiepingen boven de kroeg. So
far so good.
Tot het lot ingreep.
Na de bovenste trede gemist te hebben stuiterde hij de
trappen af en maakte hij een noodlanding tegen de straatdeur
en lag al spoedig daarna in het Binnen Gasthuis. De jolige
tante had nog wel wat anders te doen.
Zijn baas vertelde mij het verhaal aan de bar van het
Havengebouw, waar branchegenoten elkaar maandelijks troffen.
De snoeper zat met de schouder en bovenarm in gips met een
ijzerconstructie waardoor de bovenarm horizontaal vast zat.
“Ik moet hem vanavond even bezoeken, wat kan ik voor hem
meenemen?”
“Okselfris“, was het enige wat ik bedenken kon. De
voorloper van deodorant. Het speelde dus tegen het einde van
de pro deo tijd.
Het was ook de tijd van eenvoudige dingen. Ik noemde al
eerder
A.P. v.d. Heiden, de kleermaker op de hoek van de
Jasonstraat en Stadionweg, die in zijn steeds groeiende
winkel herenmode verkocht.
Later kwam daar een mooie zaak in Amstelveen bij met zoon
Hans en inmiddels zijn kleinzoon.
Een pantalon sluiting voor aan de broekband had de neiging
door
de druk van de buik (bent U er nog?) te kreuken. Guus sr (de
A stond voor Guus) maakte er werk van en bedacht een stripje
in de band waardoor de pantalon ook onder zware druk mooi
strak zat. Het had een naam (vergeten,sorry) en patent en
haalde de krant!
Een voorbeeld van in kleine dingen groot zijn.
Niet alles liep goed af. Neem Mona R d M. een klasgenote op
de Spartaschool. We zagen daar haar moeder bijna even vaak
als Mona zelf. Mona’s moeder was belangrijk, dat wisten we
als kinderen al.
Ze zat in de oudercommissie en alsof dat nog niet genoeg
was: ze was ook de school St.Nicolaas. Haar vader was
wethouder en gaf de naam aan een beroemd zwembad in de
Rivierenbuurt.. Let wel, dit speelde voor de oorlog en de
wethouder werd vermoord door de bezetters.
En laten we onszelf ook niet vergeten. Als jongens van 15/18
jaar deden we volkomen nutteloze gewaagde dingen die, in ons
geval, goed afliepen. Tijdens een sportdag van de Wehrmacht
in het Olympisch Stadion stonden er zeker 10 trams met
bijwagens voor het vervoer
van de bezetters bij eindpunt lijn 24. Eerst hebben we in
elke bijwagen de remmen muurvast gedraaid (dat waren grote
slingers) Toen dat klaar was draaiden we op de motorwagens
de handels om die als zekering dienden. Dat betekende geen
stroom meer. Toen het Stadion uiteindelijk leeg liep keken
we eerst geamuseerd. Maar al gauw zagen we dat het goed mis
was en gingen bij vriendje Pim Hettelingh (die boven de
sigarenwinkel van de Groot woonde) voor het raam kijken en
zagen over de volle lengte van de Stadionweg de militairen
lopen, naar het Centraal Station vermoed ik. Pas op dat
moment besefte ik dat het misschien niet zo verstandig
geweest was……….
Dat gevoel was niet nieuw. Sommige Nederlandse militairen,
gelegerd in de scholen aan de Stadionkade moeten bij de
capitulatie kwaad hun karabijnen kapot geslagen hebben en in
de Stadionkade gegooid.
Vriend Jeppie (Smiley Schretz) had er in ieder geval een
opgedoken, ingoede staat alleen de kolf was er af. Sterker
nog, er zat een patroon in.
“Zullen we die afschieten?” Ja, natuurlijk. ’s Avons tegen 8
uur (Spertijd) in het donker. We kropen in de bosjes van het
van Tuyllplein
ongeveer voor de fietsenstalling van Voornevelt. Ik weet nog
dat ik afdrukte.
Het was een kolossale knal , galmend over het vrijwel geheel
door huizen omgeven plein.
We hebben nog lang in de bosjes gezeten en de karabijn
achtergelaten.
Hoewel mij ouders gelukkig nog lang na de oorlog geleefd
hebben hebben ze dit nooit geweten.
Mag ik het hierbij laten?
Ben Okker -
22 november 2011
digiben
(ad) planet.nl
BIJ WIJZE
VAN SPREKEN
Mijn moeder werkte in de
Bijenkorf na de eerste wereldoorlog. De directie werd
gevormd door nazaten van de oprichter Simon Philip Goudsmit
. Onder in de afbeelding van een bijenkorf,die als symbool
voor de zaak gevoerd werd, stonden jarenlang zijn initialen:
SPG.
Veel later verdween dit, toen er in het kader van
modernisering nog maar een half bijenkorfje (uit één
lijntje) werd gevoerd. Mogelijk ter illustrering van het
vermagerde bedrijfsresultaat?
Ajax volgde die stijl later………………
In die tijd tijd droegen echte vele heren nog overhemden
droegen met een losse stijve boord. Immers de boord werd het
eerst vuil en dan kon het hemd met een schone losse boord
nog een of meer dagen gedragen worden . Bovendien was het
laten wassen en stijven van boorden goedkoper dan van een
heel overhemd inclusief boord.
Ik herinner me nog goed het boordeknoopje, waarmee de boord
aan de achterzijde van de hals aan het hemd bevestigd werd.
Die knoopjes vielen vaak of raakten zoek, een bron van
ellende.
Maar ja, wie mooi wil zijn moet pijnlijden !
Maaar er was soms meer pijn.. Het dragen van stijve boorden,
die strak aansloten om de bewegelijke hals (ander leek het
een krijgertje) veroorzaakte irritatie aan de nek en ook wel
steenpuisten. Tja, zo kon je natuurlijk niet in Neerlands
Nr. 1 warenhuis staan.
Dat betekende verzuim.
Kwam nu zo’n verkoper na een paar dagen weer terug In de
zaak dan was de vaste reactie van de toen aan het roer
stanste zoon of neef van SPG : “slappe boordjes dragen”
Dat is bij ons thuis een gevleugeld gezegde geworden.
Als iemand zich niet lekker voelde, klaagde over hoofdpijn,
of wat da nook, dan was de reactie : “slappe boordjes
dragen”.
Sommige dingen zijn gratis in de Bijenkorf en gaan
generaties lang mee.
Ben Okker -
15 december 2011
digiben
(ad) planet.nl
Terug naar de vorige pagina << |