Ingezonden bijdrage van Dick Speekman . . . .

Terug naar de vorige pagina <<

 

index ingezonden

Australie

Pagina van Dick Speekman
(1944 - 2009 )

Van Rivierenbuurt naar woestijngebied

Op de RK Catharina Froebelschool in de Rijnstraat begon mijn carrière, in september1948, waar ik liefderijk werd opgevangen door het Hoofd der School, ene Zuster Alma. Ik kan me niet eens herinneren of ik er die eerste keer door mijn moeder werd gebracht. Het zou best wel eens kunnen dat mij bij een eerdere gelegenheid was getoond waar die school precies was, zodat ik er in mijn eentje naar toe zou kunnen. Mijn moeder had toen twee jongere kinderen en vermoedelijk wel wat anders te doen dan mij iedere morgen voor negenen naar school te brengen en ook weer om twaalf uur op te halen, om dit alles nogmaals te herhalen om twee uur en vier uur 's middags.


Tijdelijk onderkomen voor de klas van 1954, in de Rustenburgerstraat. De pijl laat de lokatie van het (tijdelijk) onderkomen van de klas zien. Een jaar later werden we ondergebracht in het klaslokaal daar pal onder.

Behalve op Woensdagen en Zaterdagen, want dan hadden we 's middags vrij. 'Overblijven' was er niet bij. Tenslotte was het nauwelijks een lange afstand om te lopen tussen dat gedeelte van de Rijnstraat en de Meerhuizenstraat, zelfs niet voor een jongen van 4 of 5. Klaar-overs waren nog niet uitgevonden, het oversteken van de Amstellaan ter hoogte van het Daniel Willinkplein was bij gebrek aan verkeer ook nog geen probleem. Ik heb in feite de installatie van verkeerslichten nog zien gebeuren. Voor die tijd stond er gedurende een aantal jaren op piekuren een agent, met een uitklapbaar en draaibaar stopbord.


Mijn geboortehuis in de Rustenburgerstraat. Het was een “bel-etage” en gelegen boven het kolenbedrijfje van de Firma Schriek. In 1944 stonden er nog geen bomen in de Rustenburgerstraat.

Ook had ik al geleerd dat het van belang was om op tijd op school te zijn. Dit kon ik ter hoogte van de Thomaskerk al zien aan de glimmend gepoetste koperen deurknop van de voordeur van de Catharina kleuterschool. Immers, was die deurknop ter hoogte van de Thomaskerk niet meer in zicht, dan was de schooldeur al gesloten en moest ik bellen om binnen te komen. Dit kwam echter maar zeer zelden voor. Bovendien, wellicht het nuttigste dat ik op de Catharina kleuterschool leerde, was klokkijken. De stadsklok op het Daniel Willinkplein (Victorieplein) en de torenklok van de Thomaskerk waren uiteraard ook zeer dienstbaar vanaf het moment dat ik die kennis onder de knie had. Ook had ik al begrepen dat er, zoniet onder de leerlingetjes, dan wel onder de zusters, wel degelijk klassenverschil bestond. Zo waren Zuster Alma en een aantal van haar collega's, de zogeheten 'kloosterzusters', altijd in vol Dominicaans ornaat; waar alleen het gezicht vanaf net boven de ogen tot net onder de kin zichtbaar was. De rest werd verborgen door een gesteven wit linnen hoofdbedekking, waarop dan ook nog eens een zwart linnen hoofdkap zat, terwijl de rest van de zuster was gehuld in een zwartlinnen habijt. De Afghaanse 'burka' was er maar niets bij. Er waren echter ook een aantal zogeheten 'werkzusters'. Deze onderscheidden zich alleen door het feit dat hun kledij niet uit zwart linnen, maar uit een soort geruit linnen bestond. Men heeft mij eens verteld dat dit onderscheid werd veroorzaakt ten tijde van intrede van deze nonnen tot de Dominicaanse religieuze orde. Bracht de zuster een "bruidschat" mee voor de kerk, dan werd zij een 'kloosterzuster', zoniet, dan werd men eerst een 'werkzuster'. Het is me nooit duidelijk geworden of deze verklaring al dan niet op waarheid berustte. Zo zulks al het geval ware, tegen de tijd dat mijn eigen zussen de leeftijd hadden bereikt waarop zij naar de Catharinaschool gingen, droegen de nonnetjes al gewone dameskleding, klooster- of geen kloosterzuster. Ik hoor mijn vader nog briesen tegen mijn moeder: "Ik begrijp er nu helemaal niets meer van. De nonnen zien er nu uit als gewone vrouwen, compleet met nylons en lipstick, terwijl je eigen dochter dezer dagen rondloopt in een of andere jutezak met een houten kruis om haar nek. Het lijkt tegenwoordig wel de omgekeerde wereld!". Het zal ongeveer 1955 geweest zijn, toen mijn vader zelf omstreeks de veertig was. Echter, van die St Catharina "grote school" wist ik eigenlijk alleen van horen zeggen want ik heb er nooit een voet binnengezet. Overigens is me eigenlijk nooit duidelijk geworden wanneer en waarom die school is gesloten. Zijn er geen kinderen meer in de rivierenbuurt, die behoefte hebben aan een kleuterschool?

Vanaf september 1950 ging ik naar de Thomasschool in de IJselstraat, waar ik in de eerste klas lagere school kwam, die werd bestierd door de uitermate vriendelijke en enigszins minzame (dominicaanse) Broeder Bernardus. Van hem herinner ik me eigenlijk maar drie dingen: Ten eerste dat hij het was die me binnen een tijdsbestek van niet meer dan enige maanden leerde lezen, ten tweede dat hij met een "zachte g" sprak -- iets vrij uitheems in die jaren -- en ook dat we op een warme zomerse dag met de hele klas (een man of vijftig was het gemiddelde leerlingenaantal in die dagen) gingen wandelen, waar we uiteindelijk via de Maasstraat terecht kwamen op de Zuidelijke Wandelweg. Daar stond op de hoek Amsteldijk een ijsman, waar Broeder Bernardus de hele klas trakteerde op een ijsje van 5 cent. Dat ik al spoedig kon lezen, viel me eigenlijk zelf ineens op toen ik op het Victorieplein stond te kijken naar de trams en naar het verkeer, dat met ingang van 1950 een beetje op gang aan het komen was. De ruimte boven en naast het winkelraam van de slijterij op de hoek van het Victorieplein en de Rijnstraat, naast de juwelier "Strego", was namelijk op goede dag voorzien van een neon reclamebord, waarop een woord dag en nacht in paarse letters niet alleen was te zien, maar voor mij leesbaar bleek te zijn. Ik spelde het woord "B-e-n-e-d-i-c-t-i-n-e" een aantal malen voordat ik het begreep, alhoewel ik nog niet wist wat Benedictine nu eigenlijk was. Ik vermoed dat het bord mijn aandacht opeiste, omdat het indertijd vrijwel het enige neon reclamebord moet zijn geweest op die plaats. Mijn vader bevestigde later dat ik het woord inderdaad juist gelezen had en dat het "een soort drank betrof".

Voordat het schooljaar 1950-1951 -- dat overigens zoals de meeste schooljaren rimpelloos en zorgeloos aan mij voorbij ging -- was verstreken, verscheen op een gegeven moment "Broeder Directeur" voor de klas, om aan te kondigen dat de broeders op het punt stonden om te verdwijnen. Per 1 september zou de school opgesplitst worden in de Thomasschool en de Albertus Magnusschool. Ik heb de broeders nooit meer teruggezien en ook was me eigenlijk niet geheel en al duidelijk wat er nu eigenlijk in die andere helft van de school gaande was en of de broeders daar nog enige tijd zijn gebleven. Naast het kamertje van Broeder Directeur in de gang aan de IJselstraatzijde op de begane grond zat nu een deur die altijd dicht was. Het kwam niet bij me op om eens aan de andere kant van die deur een kijkje te gaan nemen.

In september 1951 was Broeder Directeur vervangen - niet door "Mijnheer Directeur" -- zoals iemand grapte -- maar door Hoofd der School, de heer Schrijvers. Ik herinner me hem vooral als een vroeg-kalende veertiger, die altijd in beweging was. Ik geloof niet dat ik hem ooit stil heb zien staan of zitten. Niet dat ik hem zo vaak zag, want ik gedroeg me vrijwel immer zoals het een leerling betaamt. Dit ondanks het feit dat het vanaf het begin in de tweede klas van die Albertus Magnusschool niet zo best wou lukken. De onderwijzer was de heer Kwaak, uiteraard "Kwakie" genoemd. Hij droeg een goedkoop soort sandalen en sokken die in die tijd populair of in de mode waren. Maar van onderwijzen wist hij niet veel. Althans, ik begreep niets van het hoofdrekenen dat hij mij probeerde bij te brengen en dat voornamelijk bestond uit het eindeloos uit het hoofd leren en opdreunen van "de tafels". Nu heb ik ook in latere jaren nooit veel begrepen van rekenen en wellicht was mijn onkunde en ongerief dus niet volledig aan "Kwakie" te wijten. Echter, "Kwakie" heeft het leerjaar nooit vol gemaakt. Wellicht dat er ook van de zijde van ouders klachten zijn binnengekomen. Hoe dan ook, plotseling stond er een heuse juffrouw voor de klas. Ze is maar kort gebleven, want enkele maanden later was er weer een andere juffrouw. Mijn kennis van rekenen is echter nooit meer goed gekomen.

Het was september 1952 en ik begon aan de derde klas lagere school. Ik zie de onderwijzer nog zo voor me. Een wat lange, schrale maar vriendelijke en bedaarde man, die naar school kwam op een fiets met hulpmotor, die bestond uit een "eitje", dat met een handle op het voorwiel geduwd werd. Hij verscheen dan ook altijd in de klas, uitgedost in een lange bruinleren jas en idem pet. Dit was de heer Kras. Hij rookte sigaren in de klas. Van hem herinner ik me vooral dat hij op zaterdagmorgen geen les gaf. Dan mochten wij "vrij lezen". Dit moet het beginstadium geweest zijn van de 40-urige werkweek die in die tijd werd ingevoerd. Ook mijn vader ging toen nog op zaterdagochtend naar kantoor. Mijnheer Kras was gedurende dit jaar ook vrij langdurig afwezig. Ik meen dat hij net een maagoperatie had ondergaan, toen hij op zijn bromfiets bij een wegongeluk betrokken raakte en nogmaals een aantal weken verstek moest laten gaan. Ik meen dat de heer Duursma voor hem inviel. Deze rookte echter "Dr Dushkind" sigaretten, waarvan hij t.g.v. zijn verjaardag 48 pakjes ontving van zijn leerlingen.

Er gebeurden uiteraard voor mij in die jaren nog andere dingen dan alleen maar naar school gaan. Alhoewel ik zelfs op mijn achtste of negende nooit iemand was voor veel straatspelletjes, was ik wel op straat te vinden, voornamelijk om op mijn autoped (origineel een met massieve banden maar al vrij snel vervangen door een tweedehandsje met luchtbanden) door Amsterdam te gaan trekken, allereerst naar het landje tussen de Rivierenlaan en de Zuidelijke Wandelweg, tot aan de Amstelveenseweg toe. Vandaar via de Apollolaan weer terug naar de Rivierenbuurt. Van de winkels in de buurt herinner ik me nog een groot aantal die ik me ook vandaag voor de geest kan halen en beschrijven, maar de vroegste herinneringen zijn wel die van bakker Bartels, sigarenhandel Saksioni, IJsalon "Joco", de bibliotheek in het souterrain van de Thomaskerk, handelaar in religieuze artikelen Van Onna, IJzerhandel Seyffert, alle in de Rijnstraat, en slager Stut "in de galerij van het Victorieplein. Ook waren er een groot aantal melkinrichtingen in de buurt van de Meerhuizenstraat. Ik denk aan melkboer De Dood, eerst op het Meerhuizenplein en later in de Holendrechtstraat gevestigd. Dan was er nog Wesseling op de Vrijheidslaan bij de Berlagebrug en er was er ook de melkwinkel van Russcher in de Vechtstraat, bijna hoek Uithoornstraat. Jarenlang stommelde melboer De Dood bij ons de trap op (wij woonden op een-hoog) totdat hij mijn moeder op een kwade dag moest vertellen dat "tengevolge van een sanering van melkinrichtingen in de buurt" hij ons niet meer mocht bezoeken.
Ik herinner me ook tochten, die ik allemaal per autoped maakte, naar wat toen "Nieuw West" werd genoemd, en naar "de overkant van de Amstel" waarmee het land naast en achter de gasfabriek werd bedoeld en waar met een van mijn vriendjes van de overkant in de Meerhuizenstraat, Rob Baas, hutten werden gebouwd. Ik herinner me twee bedrijven die daar in die jaren werden gevestigd en heb zien bouwen: de "Maple Leaf" kauwgomfabriek, en wat later de Coca Cola fabriek. Rob Baas en ik bouwden er ook houten vlotten, waarmee we op het kanaal langs de gasfabriek dreven. Overigens werd er in dat kanaal ook veelvuldig gezwommen en rondgedreven in een opgepompte autobinnenband. Gezwommen werd er ook vaak in het "De Mirandabad", waar de toegang op sommige dagen goedkoper was dan op andere. Ik heb er zelfs zwemmen geleerd. Het zal omstreeks mei 1954 geweest zijn, dat ik 's morgens om 7 uur in de rij stond om aan de hengel bevestigd te worden. Het zal vermoedelijk te danken zijn geweest aan het feit dat de temperatuur niet veel boven de 7 graden was -- om van de watertemperatuur maar helemaal niet te spreken -- dat ik binnen de twee weken het felbegeerde zwemdiploma op zak had. In later jaren, toen ik veelvuldig bezoeker van het Zuiderbad aan de Hobbemakade was, werd ik aan die eerdere zwemperiode herinnerd tijdens het lezen van een boek van journalist Piet Bakker. In zijn “Jeugd in de Pijp”, beschreef hij zijn periode van zwemmen leren in de Gemeentelijke Bad-en Zweminrichting ‘Brouwersgracht’ gedurende de jaren dertig van de vorige eeuw als volgt: “De badmeester was een man die het water haatte, daar hij de jenever hartstochtelijk liefhad. Slechts zijn ogen waren waterig”. Ik geloof niet dat zulks bij mijn badmeester in het “De Mirandabad” het geval was. He water was wellicht schoner dan dat van de Brouwersgracht, maar even koud. Echter, het zwemmen in het verwarmde Zuiderbad aan de Hobbemastraat moest wachten tot ik eindelijk een fiets had gekregen.

Dat heugelijke feit deed zich voor circa 1954, toen een van mijn tantes, woonachtig in de Dintelstraat zichzelf een "Mobilette" aanschafte, om dagelijks naar en van haar manufacturenwinkel op de Ceintuurbaan te gaan. De fiets had overigens de oorlog overleefd, en had zelfs nog zwart verduisteringspapier over het glas van de koplamp. Het kostte me uren om dat zwarte papier eraf te krijgen. Alhoewel het uiteraard een damesfiets betrof, bestond het ding uit zwart gietijzer. Het gewicht ervan lag waarschijnlijk in de buurt van een middelgewicht militaire tank, hetgeen me er evenwel niet van heeft weerhouden om op een heldere dag in 1954 via de "oude Utrechtseweg", dat wil zeggen langs de Vecht en via Abcoude, naar mijn grootouders in Utrecht te fietsen. De nieuwe Utrechtseweg en de "nieuwe brug" aan het einde van de Rijnstraat en over de Amstel waren toen al gereed. Ik was in die dagen echter veel meer bekend met de oude route, die mijn vader de gedurende voorgaande jaren veelvuldig per auto met mij aflegde. Bovendien meen ik dat de nieuwe weg nog niet was voorzien van een fietspad.

Maar, we drijven nu af. Ik was toch ook veel in de rivierenbuurt te vinden, en vaak in gezelschap van Rob Baas, die aan de overkant van de Meerhuizenstraat woonde. Met hem construeerde ik vooral veldtelefoons, allereerst door het spannen van een draad over de Meerhuizenstraat van mijn kamertje op de derde verdieping, naar die van Rob op de tweede. Mijn vader wilde het spannen van draden over de straat niet hebben, dus kochten we bij de rommelmarkt op het Waterlooplein wat ragfijn draad dat afkomstig was van een ankerwikkeling uit een elektrische motor. Mijn vader moet goede ogen hebben gehad, want hij zag de ragfijne draad vrijwel onmiddellijk. We hebben toen geprobeerd een verbinding tot stand te brengen via de loden kabels van de toen nog vrij populaire "radiodistributie". Dit telefonische experiment lukte wel, alhoewel de rest van de buurt ons ook kon horen via hun "radiocentrale" luidsprekers.
Ook ging ik veel om met Cees van der Jagt, die in de Uithoornstraat woonde en met Louk Hombergen, die op de hoek Stalinlaan en Rijnstraat zat. Verder herinner ik me nog Joop Moes, van het hofje in de Vechtstraat en bovendien was er Tommie Barlag, die in de Lekstraat woonde, vlak bij de tramremise en tegenover de speeltuin, waar men verondersteld werd lid te zijn, geloof ik. In het houten clubhuis werden na schooltijd vaak cowboy films gedraaid, "de goeie" in de witte en "de slechte" in zwarte cowboypakken. Overigens ben ik onlangs via www.schoolbank.nl te weten gekomen dat Tom Barlag in 1968 naar Australie is vertrokken. We hebben nu goed contact met elkaar, ofschoon we op een afstand van 900 km van elkaar wonen.

Inmiddels, het jaar was 1954, en was ik opgeklommen naar de 4de klas van de Albertus Magnusschool, waar de beminnelijke heer Van Koningsbruggen de scepter zwaaide. Hij wenste geen “Meester” genoemd te worden, maar “mijnheer Van Koningsbruggen”. De "baby boom" was ook in volle gang en de school had een chronisch gebrek aan klaslokalen. Vandaar dat mijn klas vrij langdurig gehuisvest werd, eerst op de zolder van een schoolgebouw in de Rustenburgerstraat, later naar een lagere verdieping in datzelfde gebouw, dat veel ouder was dan de school in de IJsselstraat. Het gaf mij althans een idee hoe andere scholen eruit zagen. Tot dusver was mijn bestaan in alle rust en met een minimum aan verandering verlopen. Kennelijk was de ruimtecrisis weer van de baan halverwege 1955, toen ik in de vijfde klas bij de vriendelijke heer Schmitz zat, en ik ging terug naar de IJsselstraat, waar ik het zesde jaar op de Albertus Magnus doorbracht in 1955-1956, met de heer Duursma als onderwijzer. Ik zou nog tot 1962 in de rivierenbuurt blijven wonen.

Maar niet naar school gaan, want in 1956 ging ik door naar een MULO in Oud West, de Da Costastraat in de Kinkerbuurt. Ik begon het regelmatige contact met mijn vrienden in de rivierenbuurt snel kwijt te raken, ook al omdat ik geen lid van een plaatselijke voetbalclub of zo was. Ik ben altijd nogal allergisch voor sport geweest. Ik kreeg een nieuwe kennissenkring, met vrienden die in de museumbuurt en in Oud West woonden. Toevallig ontmoette ik er wel Peter van Lith, die in de Biesboschstraat woonde en die kennelijk in de Roerstraat op school was geweest. Ik heb het hem eigenlijk nooit gevraagd. Alles wat je overkwam, op welk gebied ook, werd gewoon gevonden en automatisch als vanzelfsprekend geaccepteerd. Peter van Lith woont tegenwoordig in Purmerend en ik heb nog wel eens contact met hem, als ik zo eens in de twee jaar in Nederland ben.

Waren er eerder al aanwijzingen voorhanden dat de rivierenbuurt te klein voor mij zou blijken te zijn en dat ik behept met een reislustig karakter was, verdere symptomen begonnen zich voor te doen gedurende mijn MULO-tijd. Ik kreeg een vacantiebaantje bij Albert Heijn in de Kinkerstraat en ik begon lange fietstochten langs jeugdherbergen in Belgie en Duitsland te maken. Gedurende een van die tochten ontmoette ik Rob Hillenbrink, die in de Uithoornstraat bleek te wonen, waar zijn vader een bontwerkersbedrijfje had. Maar het was gedaan met mijn rustige en geborgen leventje in de rivierenbuurt. Na een aantal bezoeken aan Londen, vertrok ik in 1962 naar Australië waar ik - uitgezonderd een korte onderbreking gedurende de jaren 1974 tot 1979 heb gewoond.

Tegenwoordig ben ik met pensioen en woon ik in een gehuchtje aan de rand van een woestijn die vele malen groter is dan de Sahara, 400 km ten noorden van Adelaide in Zuid Australië. Zo eenmaal in de twee jaar ben ik weer op reis - ik kan het nog steeds niet laten - en dan doe ik ook de rivierenbuurt altijd weer aan.

Dick Speekman

Dick Speekman - 1 december 2004 (aangepast 22 maart 2008).

* Noot redactie: Dick Speekman is begin 2009 overleden

* De persoonlijke foto's zijn op verzoek van de familie Speekman van deze pagina verwijderd. (red.)

omhoog

 Terug naar de vorige pagina <<