Herdenking Kindermonument 3 november 2009; door Jacqueline Wesselius . . . .

 


herdenking Kindermonument 3 november 2009
door Jacqueline Wesselius

Soms passen stukjes in je leven zomaar in elkaar.
Een paar maanden terug hielp ik een Franse documentairemaker, Bernard George, die een reeks tv-uitzendingen over het verzet in twaalf landen op stapel had staan, met het Nederlandse deel van zijn documentaireserie. Ik nam hem ook mee door Amsterdam: het Verzetsmuseum, de Hollandsche Schouwburg, de Dokwerker, IJssalon Koco – en ook de tramremise in de Lekstraat, die tenslotte een belangrijke rol had gespeeld bij de Februaristaking, en om de hoek het Kindermonument bij de Speeltuin (Jodenmarkt tijdens de bezetting) aan de Gaaspstraat.


Jacqueline Wesselius
foto: Celeste van der Aat / Jan Roomer

Het Kindermonument is van Truus Menger. Haar interviewden Bernard en ik een paar dagen later. Niet als beeldhouwster, maar als verzetsvrouw – verzetsmeisje zou een betere term zijn. Ze was nog geen zeventien toen de oorlog begon en binnen de kortste keren werden zij en haar twee jaar jongere zusje geronseld door het gewapend verzet. Zelf zal ze het met die term ‘ronselen’ niet eens zijn, maar dat was het in hun geval wel.


Spelende kinderen in brons...
foto: Jacqueline Wesselius

Bijzondere vrouwen, Truus en Freddie Oversteegen, hun meisjesnaam. Elkaars tegenpolen en toch – kibbelend zoals het zusjes betaamt – zeer met elkaar verbonden. Een bijzonder verzetsverleden hebben ze ook; een verleden dat je bewondert, maar dat je tegelijkertijd je dochter niet zou toewensen – en zij ook niet. ‘Ze hebben ons onze jeugd afgenomen’, zei Truus over de bezetters.


foto: Celeste van der Aat / Jan Roomer

Op 3 november – een kille, natte herfstdag – stond ik weer voor Truus’ monument, één van de vele trouwens die ze heeft gemaakt. Om kinderen van nu – en mensen die tijdens de oorlog kinderen of jongvolwassenen waren, bloemen neer te zien leggen. Op 3 november 1941 immers werd de Speeltuin van toen Markt voor Joden, ‘Alleen toegankelijk voor Joodsche verkoopers, Joodsche koopers en Joodsche bezoekers’. Dat duurde tot 14 augustus 1943. Toen waren de meeste joden uit de buurt al afgevoerd: 17.000 in totaal, waarvan 13.000 de vernietigingskampen niet zouden overleven.

De kinderen – groep 8 van de St. Catharinaschool, veel allochtoontjes – hadden er allemaal een werkstukje over gemaakt: foto’s verzameld, zelf iets geschreven, een verhaaltje of een gedicht waarin de deportaties van de joden aan de orde kwamen.
Eén van hen, Omar, vroeg me: ‘Mevrouw, hoe oud bent u?’ ‘Zesenzestig.’ Ik zag zijn hersentjes kraken, het vriendje naast hem kwam er ook niet meteen uit. Om de rekensom gemakkelijker te maken, zei ik: ‘Ik ben geboren in 1943.’ ‘Dan hebt u de oorlog meegemaakt!’


foto: Celeste van der Aat / Jan Roomer

Net als Ayoub, Jason, Ebru, Ashwan, Imane, Trisha, Mandy, Mert, Ngangitie, Nuri, Osama, Robin, Soraib, Hamza, Perry, Sandro, Noah, Sil, Femke, Merina, Joy, Terry, Tamika, Dani, Sharone, Channa, Kim, Gashia, Soraya, Cheyenne, Kayahan en Sabba las Omar zijn verhaaltje voor tijdens een PowerPoint presentatie. Mirjam Ohringer, oprichtster van de Vriendenkring Mauthausen, vertelt hoe geroerd ze is door de verhaaltjes, de rake gedichtjes soms, over de oorlog, de bezetting, Hitler, de deportatie van en moord op de joden. Vooral Hamza’s bijdrage was opmerkelijk: hij schreef een prachtige brief aan Anne Frank.
Over drie joodse mensen die de oorlog wel overleefden – als enigen van hun familie – mocht ik iets vertellen. Hun kleine gezinnetje – vader, moeder en dochtertje – bleef gespaard omdat ze tijdig konden onderduiken. Maar tegen welke prijs!


foto: Celeste van der Aat / Jan Roomer

Het verhaal van de familie De Vries wordt – deels – verteld in een boek. Nee, niet een uitgegeven boek, maar zo’n babyboek dat je vaak cadeau krijgt na de geboorte van een kind. Een boek waarin je schrijft hoe het baby’tje groeit, wanneer het begint te lachen, zijn eerste tandje krijgt, zijn eerste woordjes zegt. Een boek ook waarin je foto’s plakt en zo de eerste jaren van je kind vastlegt. Dit boek heet ook ‘Eerste levensjaren’. Het zijn de eerste levensjaren van Anna Clara, geboren op 2 december 1941, een ‘welgeschapen dochter’, aldus de arts die het kind ‘haalde’. Het begint ‘gewoon’: met blije ouders, een gezond kind, de eerste Kerst, de eerste wandeling in de kinderwagen – maar met toch ook een tamelijk ‘ongewone’ noot: moeder Frieda noteert ‘Je bent een echt lichtpuntje in de zwarte wereld van de afgelopen maanden.’


Omslag babyboek van Anna Clara
foto: Jacqueline Wesselius

Al heel snel wordt die wereld zwarter en het lichtpuntje kleiner. Joden hebben zich al moeten aanmelden en kregen een J in hun persoonsbewijs. Maand na maand nemen de dreigingen dan toe: in de zomer van 1942 is sprake van deportatie – al spreekt nog niemand van de gaskamers. Maar de ouders van Anke, zoals Anna Clara genoemd wordt, beseffen al wel dat een baby zo’n transport nooit zou overleven. In augustus 1942 brengen ze haar in veiligheid in een ‘Arisch’ pleeggezin. Vanaf dat moment richt het boek zich tot een afwezig kindje. Weliswaar krijgen de ouders haar nog regelmatig te zien, maar de ‘dagelijkse voortgang’ missen ze. En dan is er de telkens terugkerende vraag: hoe lang zal dit nog duren? Anke’s eerste verjaardag viert ze in elk geval niet thuis en behalve ‘een geluksgevoel’ omdat ‘ons kleintje deze 12 moeilijke maanden doorgekomen is’, voelt de moeder ook ‘rouw, over onze familie, vrienden, iedereen die weggevoerd is.’ Zoals ze zelf beklemtoont: dat ze dit in een babyboek schrijft, zegt al genoeg over de ‘hel’ waarin ze leven.

Na bijna acht maanden komt Anke thuis; om allerlei redenen lijkt het gevaarlijker haar in het pleeggezin te laten dan haar thuis te halen. En moeder noteert weer: ‘Je doet alles na, stofdoek uitkloppen, zeil wrijven en je geniet als ik met je stoei. (…) Je babbelt al verscheidene woordjes: oma-opa, tijt eens (kijk eens), mooi hè, sss (vies).’ Het hervonden geluk duurt zeven weken. Dan lekt uit dat de Joodsche Raad een oproep gaat doen aan alle joden om zich te melden voor deportatie. In gezinsverband. Even overwegen de ouders om zelf dan maar te gaan – na Anke weer in veiligheid te hebben gebracht. Maar ze begrijpen snel dat de kans om levend en gezond terug te komen, gering is.


Babyboek van Anna Clara
foto: Jacqueline Wesselius

Dus gaat Anke naar een nieuw pleeggezin. Moeder neemt haar mee in een kinderwagen, blijft bij de Hema voor de etalage staan en loopt dan weg. Een andere vrouw, die ook in de etalage tuurde, neemt de kinderwagen mee. Er zit een brief in de kinderwagen, drie velletjes aan de ‘Geachte familie’: aanwijzingen van wat Anke kan (ze gaat op het potje), hoe en wat ze eet, wanneer ze slaapt, wanneer ze moeilijk doet (als ze ’s avonds naar bed moet…). Dan duiken ze zelf ook onder – eerst nog gescheiden van elkaar, later samen. Een enkele keer zullen ze Anke nog zien, de komende twee jaar. Maar als ze hun dochter eindelijk terugkrijgen, in mei 1945, zijn ze vreemden voor haar geworden.

Het dagboek – voortgezet op een schrijfblok omdat het zelfs te gevaarlijk werd om dat babyboek te houden – eindigt op 2 mei 1945. Anke is drie en een half jaar oud. Moeder beschrijft hoe ze haar kind bezoekt, en hoe – voor het eerst – ‘moeder Catrien’ zich verspreekt. Catriens ‘echte’ dochtertje – die voor Ankes tweelingzusje doorgaat – is haar aan ’t ‘helpen’ bij haar huishoudelijke bezigheden. ‘Als je zo doorgaat, heb ik later een flinke hulp aan je’, zegt haar moeder. ‘En ik?’ vraagt Anke. ‘Jij?’ zegt Catrien, ‘jij helpt later je eigen mammie.’ Anke is even stil. Later, als ze uitgaan, vraagt ze Catrien: ‘Gaan we nu naar m’n eigen moeder?’

Dat die ‘eigen moeder’ niemand anders is dan ‘tante Miep’, die ze zo nu en dan ziet – daarvan heeft ze geen idee. En – maar dat staat niet meer in dit dagboek – ze accepteerde het ook niet. Pas veel later heeft ze zich erbij neergelegd. Zoals haar ouders zich wel moesten neerleggen bij het feit dat Anke zich wat anders gedroeg en anders sprak (plat Amsterdams!) dan wanneer ze altijd thuis was gebleven.

Ze waren nog in leven, moeder Frieda, vader Hans en dochtertje Anke – in tegenstelling tot de rest van de familie. Maar vanzelf ging het allemaal niet.
--------------------------
Zie ook Het Parool van 4 november 2009 (Frenk der Nederlanden: ‘Herdenking uit het boekje’).


Het Parool van 4 november 2009

Omhoog