Ook van deze auteur zijn/is:

223 - Banketbakkerij Draaisma - Periode 1930 t/m 1953

Het is alweer enige jaren geleden dat ik de belevenissen van mijn eigen jeugd in de Rivierenbuurt aan de site heb toevertrouwd. Het was geen toeval dat een van de winkels uit de Rijnstraat die ik noemde, de zaak van de familie Draaisma was. Na de verhuizing van zowel ons gezin als de familie Draaisma in de vijftiger jaren naar Heemstede, is er namelijk tussen beide families een band ontstaan. Op een bepaald moment heb ik het plan opgevat om enkele van de familieleden te vragen door middel van verhalen uit hun jeugd weer iets toe te voegen aan de geschiedenis van onze geliefde buurt. Ik voel me vereerd dit namens hen te mogen optekenen.

Het gezin
Jacobus Draaisma (geb. 1899) en Agatha Frehé (geb. 1900) zijn gehuwd op 18 september 1924 te Harderwijk. Spoedig daarna verhuisde het echtpaar naar Amsterdam en woonde o.a. vlak bij de Dam in de St. Jansstraat op nummer 26. De St. Jansstraat, of wat daar nog van over is, bevindt zich tussen de Warmoesstraat en de Oude Zijds Voorburgwal. Het betreffende huis staat er niet meer en het grootste deel van die zijde van de straat heeft plaatsgemaakt voor de parkeergarage van Krasnapolsky.  Ook woonden zij in de Jacob Marisstraat 97, waar in 1925 hun eerste kind Jacques werd geboren. Rond 1930 verhuist het gezin naar Rijnstraat 23. Het betreffende huizenblok is ontworpen in de jaren 1922/1923 door de architect D. Greiner., een van de vele architecten die waren ingehuurd bij de feitelijke invulling van het Plan Berlage. Hier opende Jacobus een banketbakkerszaak en betrok het gezin de woning op de 1e etage. Later werden hier nog drie kinderen geboren: Veronie, Gerard (1936) en Juul. De beide zoons Jacques en Gerard doen hun verhaal over hun jeugd die zich in hoofdzaak in de Rivierenbuurt afspeelde. Jacques trouwde in 1956 met Els Ubink, geboren in 1930 als Ella. Bij onze gesprekken was Els ook aanwezig en kon, hoewel zij pas vanaf de verhuizing naar Heemstede deel uitmaakte van het winkelpersoneel, in twijfelgevallen sommige feiten goed preciseren en in de juiste chronologische volgorde plaatsen.

Schooltijd en vermaak
De lagereschooltijd brengen de jongens door in de Oude IJsselstraat met de voor die tijd kenmerkende spelletjes en kattenkwaad.  Gerard: “Gezien het weinige verkeer was ons favoriete balspel vrij lang mogelijk. Het bestond uit het over een weer gooien van de bal van de ene stoep naar de tegenoverliggende. De namen van kameraadjes die bij mij naar boven komen zijn Kurt Schotanus, Lucia Romeyn, Imelda, Ineke van Noord (van de drogist) en Jan Tabak,  bij wie thuis een verdeelpunt voor kranten was. Wat ik ook erg graag deed was met mijn Vliegende Hollander aan de overkant van de straat tot de hoek met de Amstelkade rijden, dan met lekker vaartje weer over het licht aflopende trottoir terug racen en met een scherpe bocht de IJsselstraat in te duiken. Ter hoogte van de brillenwinkel van Hütter stond vaak een koetsje met twee paarden. Het is onvoorstelbaar, maar ik zie nu ogenblikkelijk hun namen voor me: Kastor en Deridon, geweldig!

Bij de IJselstraat liep ik vaak met mijn vrienden langs de Waalse kerk en probeerde dan een blik naar binnen te werpen. Niet dat de dienst mij bijster interesseerde, maar het gerucht ging dat de pianoklanken die er te horen waren, als begeleiding dienden voor de balletmeisjes die daar oefenden. De ramen zaten voor ons net te hoog, zodat er helaas niets te zien viel. Er werd regelmatig door een van ons met veel bravoure geroepen dat hij ‘de volgende keer wel een trapje zou meenemen’.  Dat moet nog steeds gebeuren.”

Jacques: “Bij de groentewinkel op de hoek van de IJsselstraat werd wel eens stiekem een handje grind in de groentekistjes gestrooid. Tegenover de banketbakkerij was eveneens een groentewinkel. De eigenaar had een kleine vrachtwagen model T-Ford met een houten vlakke laadbak, waarmee hij zijn handelswaar ophaalde bij de veiling. Er stond daar ook een bakfiets met de handrem in het midden onder het zadel. Het was onze sport om keihard te gaan fietsen en dan vlak voor een geparkeerde auto te remmen. Dat ging niet altijd goed. Achteraf heb ik hier wel spijt van. Echte uitjes, in wat we latere zijn gaan beschouwen als ‘het weekend’, waren er niet. De werk- en schoolweek bestond uit 6 dagen en op zondag was er kerk- en familiebezoek”.

Een ander verhaal dat hem te binnen schiet, speelde zich gezien de plaats van handeling  waarschijnlijk af in de tijd dat ze nog woonachtig waren in Jacob Marisstraat. “Toen ik eens als klein jochie van viereneenhalf naar de Overtoomse Sluis was gewandeld, zag ik daar een hele kring kerels staan. Een van hen was bezig met een reddingshaak die je bij alle bruggen aantreft en haalde net een verdronken man uit het water.  Dat was geen fraaie aanblik en het is zo’n moment in je leven dat een onuitwisbare indruk maakt.

Op een dag kwam ik helemaal opgewonden hollend naar huis. Hoewel ik zelf niet veel gezien had, wist ik wel te vertellen dat er iemand onder de tram was gekomen. Mijn moeder reageerde natuurlijk geschokt en zei dat het heel erg was. Nou, zei ik, het is niet zo erg hoor, het was maar een klein mannetje!”

Na de lagere school gingen beide jongens naar de middelbare school. Dit luidde duidelijk een andere leeftijdsfase in.

Gerard: “Het was een ingeslepen gewoonte geworden om de hele weg naar school en terug voetballend af te leggen. De bal was trouwens een klein bolletje van onbekend materiaal. Dat ging eerst via van Woustraat naar de van Ostadestraat en later via de van Wou naar de Jan Pieter Heijestraat waar ik toen op school zat. Meestal liep of rende ik samen met Kees Inniger en Peter Kok, die in de Meerhuizenstraat woonde. Toen ik geslaagd was voor mijn diploma, kreeg ik van mijn ouders een nieuwe fiets. Trekvogel stond er op het merkplaatje. Alle jongens moesten er erg om lachen; ik begreep toen niet waar het over ging. Een van de jongens die bij mij op de MULO zaten heette Bob Favery. Hij was de enige en eerste jongen met een donkere huidskleur op deze school”.

Jacques: “Een vriendje van mij woonde in de IJsselstraat schuin boven de melkwinkel. Via een van de kamers op de bovenste verdieping, waarvan elke etage er een ter beschikking had, konden we op het dak komen. Daar  lieten we dan wel eens een steentje naar beneden zeilen om nietsvermoedende voetgangers te laten schrikken. Zoals dat gaat bij jongens, was één steentje al gauw niet leuk genoeg meer en werd het soms een handje. Op een keer liep daar de organist van de Thomaskerk, de heer Bak, die een grote hoed droeg. Bij hem was het die keer goed raak, hij zag ons en we moesten snel het dak verlaten via een uitgang aan de andere kant van het huizenblok.

De zaterdagavondmis werd altijd afgesloten met orgelspel, waarvoor ik niet veel aandacht had. Die ging meer uit naar een zekere Greetje Holla, aan wie ik daar via mijn zus briefjes doorspeelde om zo met haar in contact te komen”.

Dan herinnert Jacques zich plotseling de zaak van Het vermiste meisje. “Op een bepaald moment zat er een aanplakbiljet op de reclamezuil die in de straat stond, met daarop de mededeling dat er een vrouw werd vermist.  Hoe is het mogelijk, maar ik weet haar naam nog: Johanna de Nigtere.” (Zie voor meer details over deze zaak onderaan dit verhaal).

De banketbakkerij
In 1930 werd de woning in de Rijnstraat betrokken en moest de bedrijfsruimte nog als banketbakkerij worden ingericht. De meeste herinneringen over de eerste jaren daar komen van Jacques die daar als 5-jarige kwam te wonen. Gerard werd pas in 1936 geboren.

Jacques:  “Onze tante Marie werd ingezet om tijdens de verhuizing op mij te passen. Zij zat voortdurend te breien. Ik sprintte als klein jongetje graag op handen en voeten dwars door de bakkerij. Daar was ik erg goed in, al zeg ik het zelf. Voor de oven was een gasleiding aangelegd die in eerste instantie boven de grond van achterin de tuin naar de bakkerij liep. Bij vorst bevroor deze en was het niet mogelijk om gebak te produceren. In het begin werd geprobeerd om deze met hulpmiddelen b.v. oude lappen vorstvrij te houden. Later heeft men deze toch maar ondergronds verwerkt. De voorraad verse roomboter werd in houten tonnen bewaard. Het personeel probeerde soms indruk te maken door de zware tonnen boven hun hoofd te heffen. Naast chef Ton Wesseling bestond het personeel door de jaren uit o.a. Wim Poort, Nico van de Vall, Joop van Vliet en Wijnand Schreurs. Verder waren er door de jaren verschillende winkeljuffrouwen zoals Sita, Berteke van Rumund, Louise van Rumund, Ansje Kruiver en onze zus Veronie. 

V.l.n.r.: Wim Poort, Ton Wesseling, Joop van Vliet, Jacques Draaisma, Louise van Rumund, Berteke van Rumund, Sita, Jacobus Draaisma jr. (foto: fam. Draaisma)

Met enige regelmaat werd ik door chef Ton Wesseling in de maling genomen. Dan stond er b.v. als ik thuiskwam uit school wel een gebakje klaar op een plekje bij het raam. Een keer stond daar een penseegebakje. Echter bij de eerste hap keek ik toch wat op mijn neus: het smaakte erg vies, er zat ammonia in, een soort schoonmaakmiddel.

Er hingen planken langs de muur met daarop diverse blikken met spullen voor de bakkerij. Ook wel wat andere zaken en als ik daar iets van nodig had vroeg ik de chef om het voor me te pakken. Blijkbaar deed ik niet genoeg moeite om het zelf te pakken. Hij vroeg dan: “Als er honderd gulden lag, zou je er dan wél bij kunnen?” Als ik dan iets te vlug ja zei, zei hij: “Nou dan kun je het nu ook zelf.”

Zittend v.l.n.r.: Joop van Vliet, Harry Frehé (oom van Jacques en Gerard), staand: Jacobus Draaisma jr. 
(foto: fam. Draaisma)

Het spuiten van koekjes is uiteraard ook een vaardigheid die men onder knie moet krijgen. De platen waarop het deeg werd gespoten werden op de vloer van de bakkerij gelegd, zodat ze snellen afkoelden. Een Keuringsdienst van Waren, in de vorm zoals die nu bestaat, was nog in geen velden of wegen te bespeuren. Zij zouden deze werkwijze niet hebben toegejuicht. De moeilijkheid was wel om ze allemaal even groot te maken. Dat dit niet altijd lukt, bleek uit het feit dat ik na een dappere poging daartoe twee koekjes op mijn werktafel aantrof, daar neergelegd door de toegewijde chef Wesseling. Het ene was half zo klein als de andere! Ik had in de tuin wat aardbeienplantjes gezet en volgde groei op de voet. Toen hingen er plotseling op een ochtend een paar volgroeide aardbeien aan. Weer gefopt door Wesseling”.

  
Rijnstraat november 1938. Wachten op rijtoer Koning Leopold III (foto: fam. Draaisma)

 Voor Rijnstraat 23, november 1938. De winkeldames hebben net iets beter zicht op de naderende Koning Leopold III. (foto: fam. Draaisma)

“Na de lagere school bezocht ik van 1938 tot 1940 het Sint Louis in Amersfoort. Ik zat daar in de klas met Louis Staal, de zoon van toenmalige directeur of bedrijfsleider van Krasnapolsky. Toen in mei de oorlog uitbrak, heerste er plots grote ongerustheid. Alle jongens werden uit bed getrommeld en kleedden zich snel aan, waarna we naar Amsterdam vertrokken. Een van de andere leerlingen was Van Bussel, die in de wolkenkrabber woonde. Mijn verdere middelbare school heb ik afgemaakt in de Moreelsestraat”.

Gezien de familiegeschiedenis lag een opleiding tot banketbakker in het verschiet. Jacques gaat naar de Koks- en Kellnerschool St. Hubertus, gevestigd in het Van Nispenhuis aan de Stadhouderskade 55 in Amsterdam. De opleiding als zodanig bestaat nog steeds, wel op een andere locatie en wordt nu Horecavakschool genoemd. Het gebouw is in 1977 door brand geheel verwoest. In 1989 is er een nieuw gebouw verrezen Het Willemshuis genaamd, ontworpen door Theo Bosch. Sinds 2009 houdt o.a. het Van Gogh Museum er kantoor.

“Nadat ik mijn zgn. patroonsdiploma had behaald, heb ik bij verschillende zaken gewerkt, alvorens bij vader in dienst te treden. Allereerst ging ik naar Landman aan de Nieuwendijk, waar rechts van hen vlakbij ook de zaak van Van der Linden was gevestigd. Daarna volgde de Bilderdijkstraat op nr. 84, de naam van de zaak is mij helaas ontschoten. Ook werkte ik enige tijd bij Scheffers aan de Lijnbaan te Rotterdam”.

De oorlogsjaren
Jacques: “Toen ik 18 jaar was (we schrijven nu 1943/1944) ontstond de verplichting om, ofwel te werk gesteld te worden in Duitsland of in zgn. arbeidsdienst te komen in Nederland. Voor jongens uit de grote steden zoals Amsterdam, Utrecht, Rotterdam, gold de laatst-genoemde optie. Hierdoor kwam ik, voor een periode van een half jaar,  terecht in Marum in Friesland. Het werk bestond hoofdzakelijk uit het vullen van lorries met zand en deze op een andere plek weer te ledigen. Sommige hadden flink wat zand tussen de lagers, dus liepen erg stroef en het was goed opletten dat je die aan anderen overliet. Op weg terug naar de slaapvertrekken moesten er marsliederen worden gezongen. Na het half jaar ging ik terug naar Amsterdam, waar ik een vak zou moeten leren. Ik werd geplaatst aan de Meeuwenlaan voor een opleiding tot bankwerker. Dit alles ten behoeve van de oorlogsvoering. Hier werden o.a. onderdelen voor vliegtuigen gemaakt. Door gassen die zich vrijelijk door de ruimte konden verspreiden als gevolg van veel laswerk, kreeg ik last van astma. Ik meldde mij ziek en bleef van toen af thuis. Ik verdween zoveel mogelijk uit het zicht en kwam nauwelijks meer op straat. Dit heb ik tot de bevrijding weten uit te zingen.

Naast de winkelpui in de Rijnstraat was nog een ruimte. Deze was ingericht als ijssalon. Later kwam er tevens een automatiek, met achter de deurtjes uitsluitend eigen gebakken kroketten. Tegen het einde van de oorlog is er samen met o.a. de werkchef een boom omgezaagd. Het gewicht viel al erg tegen en toen hij tenslotte de ijssalon werd binnengesjouwd, bleek hij te lang. Gauw moest de achterdeur naar de tuin geopend en na gebruik van een gehuurde kettingzaag paste hij er net in. Vervolgens hebben we nog zeker drie uur staan zagen om hem in kleine stuken te krijgen. Er was veel hulp nodig en ook moest er iemand op de uitkijk staan.

Een tijdje hebben we zelf nog brandstof kunnen maken, die ook naar buurtbewoners ging. We maakten een mengsel van al het bijeen geschraapte en geveegd kolengruis uit het kolenhok, samen met kranten en overgebleven bakpasta. De bezetters legden de winkeliers steeds opnieuw beperkingen op wat betreft de sluitingstijden. Op een bepaald moment moest de winkel helemaal dicht wegens gebrek aan grondstoffen. Dit was natuurlijk ook vervelend voor de beide winkeljuffrouwen Bets Admiraal en Mevr. Baggen”

Gerard: “Hoewel onze ouders vanwege hun bedrijf de nodige rantsoenbonnen kregen toegewezen, werd voor hen de voedselvoorziening steeds moeilijker. Op een bepaald moment kwamen de veel rondvliegende meeuwen in beeld als voedselbron. Mijn kamer bevond zich op de 4e etage en daar werd op de vogels gejaagd. In het begin werd er een plankje in het open raam gelegd met wat bonen erop. Zodra er een meeuw ging zitten zou mijn broer onder het kozijn vandaan schieten en zou dan, als het lukte, de vogel bij zijn nek grijpen. Tot zover was het plan goed doordacht. Dat hij ook eens echt een vogel in zijn hand zou houden, kwam toch eigenlijk als een verrassing. Wat te doen. Zonder al teveel in details te treden, het kwam soms wel tot een behoorlijk bloedbad. Dieren zijn echter slim en al gauw moest er een andere methode bedacht worden. Dit werd een flinke muizen- of rattenval, totdat ook die niet meer afdoende was. Van de meeuwen werd door moeder soep gemaakt. Via onduidelijke wegen had vader ooit een partij blikken kippensoep kunnen bemachtigen. Op de blikken stond ‘Wehrmacht’ dus dat zal wel de eigenlijke bestemming geweest zijn. Toen dit op was, kwam er toch af en toe soep op tafel. Vader vroeg dan heel onschuldig: “Nog steeds Wehrmacht?” “Nee”, zei moeder dan met een lachje, “dit is meeuwensoep.”
Er was in die tijd ook regelmatig ‘crisiscontrole’. Toen er een keer controle kwam ontdekte men een gedroogde ham, die in een oud kleed was gewikkeld. Vader reageerde snel met een: “Nee, pak die maar niet aan, die stinkt.” Of ze echt schrokken of het deze keer gedoogden, weten we nu nog niet, maar ze lieten ons ongemoeid”. 

Interieur van de winkel omstreeks 1950. V.l.n.r.: Jacobus Draaisma jr., Veronie Draaisma,  Sita, Ansje Kruiver.
(foto: Th.J.Ch. Bausch Van Bertsberg, Stalinlaan 44h, Amsterdam-Z.)

Gerard: “Een van onze specialiteiten was het moccagebak. De zaak stond dan ook wel bekend als ‘De Moccakoning’. De paters van de Thomas van Aquinokerk mochten we tot onze cliëntele rekenen. Wat betreft buren herinner ik me dat op tweehoog eerst de fam. Schützer en later de fam. Doornbos woonde. Op driehoog woonde mevr. Grit-Vink. Boven de sigarenwinkel op nr. 21 woonde de fam. Mienes en op driehoog de fam. Bork. Verder had je dan van daar af tot aan de Amstelkade o.a. horlogerie Korthagen, banketbakkerij De Liever, kapsalon Tonnie van de Berg, sigarenwinkel en krantenverdeelpunt Jan Tabak, drogisterij Van Noord en slagerij Wallach”.

Vertrek van de familie naar Heemstede
De grootvader van Jacques en Gerard Draaisma, evenals hun vader Jacobus genaamd, bezat oorspronkelijk een banketbakkerij aan de Jacob Marisstraat. Na diens verhuizing naar Heemstede leidde zijn zoon Jacobus de zaak aan de J. Marisstraat. De banketbakkerij aan de Binnenweg in Heemstede werd na vertrek van grootvader Jacobus  door verschillende eigenaren beheerd. Op zeker moment is de zaak van ene heer Meijer. Deze kondigde aan te gaan emigreren, waarna Jacobus jr. de zaak in 1953 heeft overgenomen. Grootvader verhuisde naar de Herenweg en het gezin van Jacobus jr. verhuisde van de Rijnstraat naar de woning boven de zaak in Heemstede. Hiermee kwam een einde aan de periode van de ‘echte’ banketbakkerij Draaisma als familiebedrijf in Amsterdam. Achteraf bleek dat de heer Meijer toch had afgezien van het plan om te emigreren en startte opnieuw een banketbakkerij, nu in de Clercqstraat.

Over het vervolg van de geschiedenis van de banketbakkerij, die door een nieuwe eigenaar nog een aantal jaren onder de oude naam werd voortgezet, verschijnt binnenkort ook een verhaal onder de naam:  Rijnstraat 23, Banketbakkerij Draaisma, periode 1953 tot 1966.

Het vermiste meisje
Het is opmerkelijk dat deze naam na zo veel jaren zo nauwkeurig uit het geheugen van Jacques Draaisma naar boven komt. Uit een kort onderzoek blijkt dat het een gebeurtenis is geweest die destijds nogal wat stof heeft doen opwaaien. Er was uitgebreide aandacht in de toenmalige pers, temeer omdat er meer raadselachtige verdwijningen speelden.  Dagblad Het Vaderland van 22 november 1939 opende met een artikel over de verdwijningen. Via de website van Historische Kranten is dit terug te vinden. Met de zoekopdracht “meisjes in Amsterdam verdwijnen spoorloos” en zoeken op de genoemde datum vindt u de bewuste editie.

De verdwijning vormt ook een belangrijk onderwerp in de roman De laatste Nederlandse Man van Jan Tetteroo uit 1993. Wie erin is geïnteresseerd kan via Google zoeken op de naam Johanna de Nigtere. U vindt daar o.a. het “boekverslag De laatste Nederlandse Man door Jan Tetteroo” een verslag van een vwo-studente over het in 1993 verschenen boek.

Ton Apon  - tonapon(at)zonnet.nl februari 2012


Lees ook deel 2 >>

Eerder ingezonden door Ton Apon:


You have no rights to post comments

Reacties  

 
# Tom Apon 11-09-2012 19:21
@Juul de Wit-Draaisma
Beste Juul, dank voor je reactie. Volgens mij ben ik je niet echt vergeten. Je wordt genoemd in de inleiding onder het kopje "Het gezin". Veronie wordt verder nog wel genoemd omdat zij deel uit heeft gemaakt van het personeel. Wil me niet achter een excuus verschuilen, maar het verhaal is de weerslag van de gesprekken
 
 
# Tom Apon 11-09-2012 19:21
Ton,
wat leuk om je verhaal over mijn familie te lezen. Jammer dat je mij vergeten bent.